ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8124
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het urencriterium en zelfstandigenaftrek in het belastingrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer die samen met haar echtgenoot een vennootschap onder firma (Vof) exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of eiser recht heeft op zelfstandigenaftrek op basis van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag die haar was opgelegd voor het jaar 2001, waarin de inspecteur stelde dat de werkzaamheden van eiser hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren en zij daarom niet voldeed aan het urencriterium van artikel 3.6, lid 2, onderdeel a van de Wet IB 2001.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het jaar 2001 meer dan 1225 uren aan haar onderneming heeft besteed en dat haar werkzaamheden, waaronder het coördineren van de Veiligheids Checklist Aannemers (VCA) en het zelfstandig inkopen van materialen, niet hoofdzakelijk ondersteunend zijn. De rechtbank oordeelt dat deze activiteiten van wezenlijk belang zijn voor het voortbestaan van de onderneming en dat eiser derhalve voldoet aan het urencriterium. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de navorderingsaanslag en kent eiser recht op zelfstandigenaftrek.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 796,60 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheden tot hoger beroep of cassatie. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de vraag of er sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband, omdat dit niet meer relevant was na de vaststelling dat de werkzaamheden van eiser niet hoofdzakelijk ondersteunend waren.