ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1489
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing bij verrekening van lijfrentepolissen na echtscheiding
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in gemeenschap van goederen was gehuwd, had na echtscheiding recht op verrekening van de waarde van lijfrentepolissen. De inspecteur had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2006, omdat de belanghebbende de ontvangen bedragen uit de verrekening niet had opgegeven in haar aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingen die de belanghebbende van haar ex-echtgenoot ontving, onder artikel 3.102, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting vallen en dus als inkomen moeten worden aangemerkt.
Tijdens de zitting op 27 mei 2011 in Eindhoven is de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de inspecteur. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tekst van de wet duidelijk is en dat de ontvangen bedragen als periodieke uitkeringen moeten worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 1.528,50. De rechtbank heeft ook de relevante parlementaire toelichtingen en eerdere rechtspraak in overweging genomen, en geconcludeerd dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslag had opgelegd. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.