ECLI:NL:RBBRE:2012:BX9158
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- D. Hund
- Rechtspraak.nl
Recht op verhoging van de gecombineerde heffingskorting bij arbeidsconflict
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 3 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de verhoging van de gecombineerde heffingskorting. De belanghebbende, een echtgenote, had geen recht op deze verhoging omdat haar echtgenoot in het betreffende jaar geen inkomsten had genoten als gevolg van een arbeidsconflict met zijn werkgever. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur van de Belastingdienst terecht de verhoging van de heffingskorting had afgewezen. De belanghebbende had in 2007 een voorlopige teruggave ontvangen van € 2.043, maar de inspecteur had later een definitieve aanslag opgelegd waarbij deze teruggave was teruggevorderd. De rechtbank stelde vast dat de gecombineerde inkomensheffing van de echtgenoot nihil was, waardoor de belanghebbende geen recht had op de verhoging van de gecombineerde heffingskorting.
De rechtbank behandelde ook het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij op basis van uitlatingen van de inspecteur rechtens te beschermen vertrouwen had kunnen ontlenen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een afspraak of toezegging die het vertrouwen van de belanghebbende zou rechtvaardigen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en merkte op dat de situatie van de belanghebbende, gezien de verlate uitbetaling van het salaris van haar echtgenoot, als een onbillijkheid van overwegende aard kan worden aangemerkt, maar dat de toepassing van de relevante bepaling voorbehouden is aan de minister van Financiën. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.