Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Op 17 juli 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Overwegingen
Ten aanzien van het terugkeerbesluit
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
vier wekente verlaten.
onmiddellijkmoet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
3.10 De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder alvorens eiser in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te dienen, onvoldoende informatie heeft verschaft over de reden van het terugkeerbesluit met onmiddellijke vertrektermijn. Verweerder heeft eiser dan ook in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb niet op adequate wijze in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Gelet hierop is het terugkeerbesluit genomen in strijd met artikel 4:8 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het terugkeerbesluit. De rechtbank komt niet meer toe aan de vraag of verweerder artikel 41 van het Handvest heeft geschonden door de wijze waarop eiser voorafgaand aan het terugkeerbesluit gehoord is.
14 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6197) volgt dat een maatregel van bewaring, behoudens de in artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000 opgenomen uitzonderingen, uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. Vanwege het gesloten rechtsmiddelenstelsel van de Vw 2000 kan de rechter die over de maatregel van bewaring heeft te oordelen, eerst indien een terugkeerbesluit in de daartoe voorziene procedure onrechtmatig is gebleken, een oordeel geven over de vraag wat de gevolgen daarvan zijn voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
Indien, zoals in de onderhavige zaak, een terugkeerbesluit door de rechtbank onrechtmatig is geacht, is het vervolgens aan verweerder om de maatregel van bewaring op te heffen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de bewaring in een dergelijk geval doorgaans wordt opgeheven. Indien dat in de onderhavige zaak niet het geval zal zijn, kan eiser de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aan de orde stellen in een beroepsprocedure tegen de voortduring van de bewaringsmaatregel.
14 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6197) volgt dat, in het geval de bewaringsrechter in een uitspraak die dateert van voor de vernietiging van het terugkeerbesluit de bewaring over deze periode reeds rechtmatig heeft bevonden, artikel 8:73, eerste lid, van de Awb de rechtbank een grondslag biedt om in geval van een gegrondverklaring van een beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit, op verzoek van de vreemdeling verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van de schade die de vreemdeling als gevolg van dat terugkeerbesluit heeft geleden. Het terugkeerbesluit - en niet de maatregel van bewaring - heeft in die situatie als het schadeveroorzakend besluit te gelden.
€ 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest (van 11 tot en met 23 juli 2013), in totaal € 1250,--.
Ten aanzien van het inreisverbod
15 juni 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BW9115 en ECLI:NL:RVS:2012:BW9112) vloeit uit artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 11, tweede lid, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn), voort dat de staatssecretaris de betrokken vreemdeling in de gelegenheid moet stellen om individuele omstandigheden, in verband waarmee volgens de betrokken vreemdeling aanleiding zou bestaan voor een verdere verkorting van de duur van het inreisverbod, aan te voeren.
6.1 Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Handvest - voor zover hier van belang - heeft eenieder er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder sub a, van dit artikel behelst dit recht met name het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelig individuele maatregel wordt genomen.
Nu de rechtbank het terugkeerbesluit zal vernietigen (zie 3.10) komt het inreisverbod ook voor vernietiging in aanmerking.