ECLI:NL:RBDHA:2013:19452
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek van verzoekster tegen rechters in omgangszaak
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 30 september 2013 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die de rechters in een omgangszaak met betrekking tot haar zoon heeft gewraakt. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van een eerdere zitting op 10 september 2013, waar de rechters besloten om de omgang tussen verzoekster en haar zoon per direct te schorsen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Bentem, stelde dat de rechters niet neutraal en onpartijdig waren, omdat zij de uitspraken van andere rechters in eerdere procedures niet volgden. Tijdens de zitting van 16 september 2013 heeft verzoekster nieuwe gronden voor haar wrakingsverzoek aangevoerd, waaronder het feit dat haar producties in de hoofdzaak steeds zoek waren gemaakt en dat verzoeken om het dossier aan te vullen waren geweigerd.
De rechters hebben in hun verweer gesteld dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat verzoekster niet had aangetoond dat de rechters jegens haar een vooringenomenheid koesterden. De wrakingskamer oordeelde dat de nieuwe gronden die verzoekster aanvoerde te laat waren en dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de beslissing om de omgang te schorsen als een einduitspraak op dat geschilpunt moet worden beschouwd. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek en bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 september 2013.