ECLI:NL:RBDHA:2014:10000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 08/24583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van vermeende ongeldige huwelijksakte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eiseressen, een moeder en haar minderjarige dochter van Bengalese nationaliteit. De aanvraag was ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Dhaka op 29 mei 2006, met als doel verblijf bij de heer [naam], de referent. De aanvragen werden aanvankelijk ingewilligd, maar later door de minister van Buitenlandse Zaken ingetrokken en afgewezen op 27 september 2007, met als reden dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een rechtsgeldig huwelijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verificatieonderzoek, dat is neergelegd in een individueel ambtsbericht, voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de conclusie dat de overgelegde documenten niet overeenkomen met de werkelijkheid niet alleen op het buurtonderzoek is gebaseerd, maar ook op de relatie van de getuigen tot eiseres en referent. Eiseres heeft niet betwist dat in Bangladesh zowel vervalste als authentieke documenten eenvoudig tegen betaling te verkrijgen zijn, wat de rechtbank in haar oordeel heeft meegenomen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseressen ongegrond verklaard, omdat de afwijzing van de mvv-aanvraag op redelijke gronden was gebaseerd. Tevens is er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen, waarbij de rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om hierover een nadere uitspraak te doen. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) als partij in deze procedure aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/24583
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 februari 2014 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum] 1978, van Bengalese nationaliteit, eiseres
mede namens haar minderjarige dochter:

[naam],

geboren op [geboortedatum] 1998, van Bengalese nationaliteit, de dochter
(hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen),
(gemachtigde mr. T.P.A. Weterings),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde mr. J.M. Hollebrandse).

Procesverloop

Op 29 mei 2006 hebben eiseressen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Dhaka een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), zijnde een visum in de zin van het Soeverein Besluit van 1813, met als doel verblijf bij de heer
[naam] (hierna: referent). Bij besluiten van 4 oktober 2006 en 17 oktober 2006, verzonden op 25 oktober 2006, zijn deze aanvragen ingewilligd.
Bij besluit van 27 september 2007, verzonden op 28 september 2007, heeft verweerder de besluiten van 4 en 17 oktober 2006 ingetrokken en de aanvragen van 29 mei 2006 alsnog afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 juli 2008, verzonden op
8 juli 2008, ongegrond verklaard.
Op 9 juli 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseressen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014. Eiseressen zijn vertegenwoordigd door mr. A.H.A. Kessels, kantoorgenoot van mr. T.P.A. Weterings. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig referent en de heer Kabir, als tolk in de Bengaalse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar ter zitting is ingetrokken. Het beroep richt zich tegen het besluit van 7 juli 2008.
2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens het ontbreken van procesbelang. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de aan referent verleende asielvergunning voor onbepaalde tijd bij besluit van 4 januari 2012 is ingetrokken. Gelet hierop heeft referent geen rechtmatig verblijf meer in Nederland en voldoet hij niet langer aan de vereisten van artikel 3.15, onder b, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Dit betekent volgens verweerder dat eiseressen nooit rechtmatig verblijf kunnen hebben. Ter illustratie heeft verweerder verwezen naar de in zijn ogen vergelijkbare situatie dat een vreemdeling ongewenst is verklaard. In dat geval staat de ongewenstverklaring eraan in de weg dat een vreemdeling hier te lande rechtmatig verblijf kan krijgen en ontbreekt het procesbelang bij een eventuele procedure over een verblijfsstatus. Eiseressen stellen zich daarentegen op het standpunt dat er wel procesbelang is, nu tegen de intrekking van de verblijfsvergunning van referent beroep is ingesteld.
3.1
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het door referent ingestelde beroep tegen de intrekking van zijn asielvergunning voor onbepaalde tijd bij uitspraak van heden (zaaknummer AWB 12/1200) ongegrond verklaard.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan in het geval van een ongewenstverklaring – de omstandigheid dat referent geen rechtmatig verblijf (meer) heeft, niet betekent dat eiseres nooit rechtmatig verblijf kan krijgen. De omstandigheid dat de vergunning van referent is ingetrokken, betekent enkel dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv op grond van de door haar gevraagde beperking. Nu deze omstandigheid ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet speelde en er een ex tunc toetsing dient plaats te vinden, heeft eiseres wel belang bij een toetsing van het bestreden besluit, bezien in het licht van de beroepsgronden.
Ten aanzien van de inhoud
4.1
Verweerder heeft de mvv’s ingetrokken en de aanvragen afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een in het buitenland rechtsgeldig gesloten huwelijk. Eiseres heeft een gelegaliseerde huwelijksakte overgelegd, waaruit blijkt dat referent en eiseres op 20 november 2004 in het huwelijk zijn getreden. Volgens verweerder komt deze akte niet overeen met de werkelijkheid. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de afwijzingsgrond van de aanvraag het ontbreken van een geldige huwelijksakte is, zoals genoemd in paragraaf B2/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.2
Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres een echtscheidingsakte van eiseres met haar voormalige echtgenoot, de heer [naam], een geboorteakte van haar uit dat huwelijk geboren dochter [naam], en een huwelijksakte van eiseres en referent overgelegd. Ten aanzien van deze stukken heeft verweerder een verificatieonderzoek laten uitvoeren door de Nederlandse ambassade te Dhaka. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een individueel ambtsbericht (IAB) van 9 juli 2007 (kenmerk [nummer]). Uit de onderliggende stukken bij het IAB, waaruit diverse passages zijn weggelakt, blijkt dat onder andere een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden. In het IAB staat ten aanzien van de overgelegde documenten dat ze alle echt zijn, maar dat de inhoud ervan volgens welingevoerde bronnen niet overeenkomt met de werkelijke feiten en omstandigheden. Daaraan is toegevoegd dat in Bangladesh vrijwel alle documenten – zowel authentiek als vervalst – tegen betaling te verkrijgen zijn. Verder vermeldt het IAB dat er, voor zover kon worden nagegaan, geen huwelijk en dus ook geen scheiding heeft plaatsgevonden tussen eiseres en de heer [naam]. Ook staat in het IAB dat er slechts één keer een huwelijk tussen eiseres en referent heeft plaatsgevonden. Dit was ten tijde van het opstellen van het IAB ongeveer twaalf jaar geleden en dus niet in 2004.
4.3
Verweerder heeft zijn oordeel dat er geen sprake is van een geldige huwelijksakte gebaseerd op dit IAB. Eiseres heeft hiertegen – kort samengevat – aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is gemotiveerd.
5.1
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 26 mei 2009 de onderliggende stukken van het ambtsbericht aan de rechtbank verzonden. Verweerder heeft met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank meegedeeld dat er naar zijn mening gewichtige redenen bestaan die rechtvaardigen dat kennisneming van bepaalde gedeelten van de onderliggende stukken tot de rechtbank beperkt dient te blijven. De minister voor Immigratie en Asiel heeft – naar de rechtbank begrijpt: namens verweerder – bij brief van 21 oktober 2011 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen kennisneming door de rechtbank van de onderliggende stukken en heeft reeds op voorhand toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Bij brief van 27 oktober 2011 heeft ook eiseres middels haar gemachtigde laten weten reeds op voorhand toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te verlenen. Bij beslissing van 18 november 2011 (AWB 08/24583) heeft deze rechtbank en zittingsplaats, in andere samenstelling, bepaald dat de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke gedeelten van de onderliggende stukken van het genoemde individuele ambtsbericht gerechtvaardigd is.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het IAB niet is aan te merken als deskundigenbericht, aangezien het is opgesteld door verweerder. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het verificatieonderzoek, dat is neergelegd in het IAB, moet worden aangemerkt als regulier onderdeel van de voorbereiding van het door verweerder genomen besluit, die op grond van artikel 3:2 van de Awb zorgvuldig moet zijn.
5.3
De rechtbank is, na inzage van de desbetreffende onderliggende stukken, van oordeel dat het verificatieonderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de onderliggende stukken blijkt immers dat de conclusie dat de overgelegde stukken niet overeenkomen met de werkelijkheid niet alleen op het buurtonderzoek is gebaseerd. Uit de stukken blijkt ook wat de relatie is van de getuigen die in het buurtonderzoek zijn ondervraagd tot eiseres en referent. Gelet op de relatie van de verschillende getuigen tot eiseres en referent heeft verweerder aan de getuigenverklaringen wisselende waarde kunnen toekennen. Eiseres heeft tot slot niet betwist dat in Bangladesh zowel vervalste als authentieke documenten eenvoudig tegen betaling te verkrijgen zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en dat het besluit voldoende zorgvuldig is gemotiveerd.
5.4
Daaraan doet niet af dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar de door eiseres in bezwaar overgelegde stukken. De rechtbank neemt in dat verband het volgende in aanmerking. Nadat verweerder op basis van het IAB de primaire besluiten had genomen, heeft eiseres op 24 oktober 2007 bezwaar gemaakt. Op 15 januari 2008 heeft zij beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Op 12 februari 2008 heeft eiseres ingestemd met verdaging van de hoorzitting. De hoorzitting heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 11 maart 2008. Bij die gelegenheid is afgesproken dat eiseres binnen twee weken nadere stukken zou overleggen. Op 13 maart 2008 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken op het bezwaar te beslissen. Op 1 april 2008 heeft eiseres nadere stukken toegezonden, waaronder scheidingspapieren en getuigenverklaringen, welke zij vervolgens, voor zover van toepassing, heeft laten legaliseren. Op 19 juni 2008 heeft eiseres de gelegaliseerde stukken toegezonden, waaronder stukken met betrekking tot het huwelijk met en de scheiding van de heer [naam]. Op 1 juli 2008 heeft verweerder eiseres bericht dat hij opdracht heeft gegeven tot nader verificatieonderzoek naar de nieuwe stukken. Daarop heeft eiseres verweerder bij brief van 2 juli 2008 verzocht uiterlijk 10 juli 2008 te beslissen op het bezwaar.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in verband met de termijnstelling door eiseres op 2 juli 2008 van nader verificatieonderzoek naar de in bezwaar overgelegde stukken heeft kunnen afzien. Dat aldus de juistheid van de documenten niet is komen vast te staan, komt in dat verband voor rekening en risico van eiseres. Legalisatie van een document zegt immers niets over de inhoudelijke juistheid daarvan. Bovendien geldt dat in het verificatieonderzoek dat ten grondslag lag aan het IAB ook reeds een echtscheidingsakte van eiseres en de heer[naam] is onderzocht en, hoewel authentiek, onjuist is bevonden. Ook in dit verband acht de rechtbank van belang dat eiseres niet heeft betwist dat in Bangladesh zowel vervalste als authentieke documenten eenvoudig tegen betaling te verkrijgen zijn. Gelet op het voorgaande leiden ook de in beroep door eiseres overgelegde stukken niet tot een ander oordeel.
5.6
Ook de inschrijving van het huwelijk tussen eiseres en referent in de Gemeentelijke Basis Administratie kan niet leiden tot een ander oordeel, nu deze inschrijving is gebaseerd op een huwelijksakte waarvan inmiddels is gebleken dat de inhoud onjuist is. Onder deze omstandigheid heeft verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen vanwege het ontbreken van een geldige huwelijksakte. Nu de aanvraag van eiseres in redelijkheid is afgewezen, komt de dochter van eiseres niet in aanmerking voor een inwilliging van haar aanvraag. De mvv-aanvraag van de dochter is immers afhankelijk van de aanvraag van eiseres.
6.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van de redelijke termijn
7.1
Eiseressen hebben tot slot verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.2
Volgens vaste rechtspraak is in beginsel een totale lengte van de procedures in bezwaar en beroep van ten hoogste drie jaar redelijk, waarbij het bezwaar ten hoogste een jaar en het beroep ten hoogste twee jaren mag duren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4667). Volgens de hoofdregel vangt de termijn bij het bepalen van de termijnoverschrijding aan op het moment dat verweerder het bezwaar van eiseressen heeft ontvangen. Het bezwaarschrift dateert van 24 oktober 2007. Vanaf die datum tot de datum van deze uitspraak zijn zes jaren en vier maanden verstreken. Er bestaat dan ook het vermoeden van een overschrijding van de redelijke termijn, waarbij gelet op de duur van de procedure bij de rechter ook mogelijk sprake is van een rechterlijk aandeel daarin.
7.3
De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb moet worden beslist omtrent het verzoek van eiseressen om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase. De rechtbank zal daartoe het onderzoek op grond van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb heropenen. Het betoog van eiseressen dat in hun geval de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM op een eerder tijdstip zou moeten aanvangen dan op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, zal hier dan ook verder onbesproken blijven.
7.4
Op de voet van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank naast verweerder tevens de Staat der Nederlanden (in de persoon van de Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Sumer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JSu
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.