ECLI:NL:RBDHA:2014:14951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/3069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag mvv in het kader van nareis door staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.E.M. de Vries, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen. Eiseres heeft eerder aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, welke door de minister van Buitenlandse Zaken zijn afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de staatssecretaris getoetst aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante jurisprudentie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de afwijzing van de staatssecretaris op dezelfde rechtsgrondslag berust als de eerdere besluiten van de minister. Eiseres heeft geen nieuwe relevante informatie aangedragen die zou kunnen leiden tot een andere beslissing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/3069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder afgewezen een door [naam](referente) ingediend verzoek om herziening van besluiten van de minister van Buitenlandse Zaken (minister) waarbij de minister de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis heeft afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep dateren van 20 februari 2014.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft verweerder gereageerd op de gronden van het beroep.
Bij brief van 20 juni 2014 heeft eiseres nog een stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen referente. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij brief van 14 juli 2014 heeft de rechtbank bericht dat zij het onderzoek heeft heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld de vraag te beantwoorden of – kort gezegd – verweerder in zijn besluitvorming onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon volstaan met een verwijzing naar in rechte onaantastbare besluiten van de minister.
Bij brief van 31 juli 2014 heeft verweerder de vraag beantwoord.
Bij brief van 12 augustus 2014 heeft eiseres hierop gereageerd.
Op 29 oktober 2014 hebben partijen toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is geboren op [geboortedatum]1996 en heeft de Somalische nationaliteit. Referente stelt dat zij de pleegmoeder is van eiseres.
Bij besluit van 16 augustus 2010 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft de minister de door eiseres op 25 november 2010 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Nairobi (Kenia) ingediende aanvraag om afgifte van een mvv in het kader van nareis afgewezen. Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
2 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 augustus 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) deze uitspraak bevestigd.
Bij besluit van 20 december 2013 heeft de minister de door eiseres op 6 september 2012 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Nairobi ingediende aanvraag om afgifte van een mvv in het kader van nareis afgewezen. Bij besluit van 9 april 2013 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 december 2013 (AWB 13/9964) heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op 11 september 2013 heeft referente namens eiseres onderhavig verzoek ingediend.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om herziening onder verwijzing naar de eerder genomen besluiten van de minister afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd.
2. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt.
3. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4101) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
4. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
5. Eiseres heeft eerder aanvragen om verlening van een mvv in het kader van nareis ingediend. De minister heeft deze aanvragen bij besluiten van 4 juli 2011 en
20 december 2013 afgewezen. Hoewel uit de uitspraak van de Afdeling van
12 november 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AO9629) volgt dat artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet kan worden toegepast indien het eerdere besluit door een ander bestuursorgaan is genomen, moet niettemin toch worden geoordeeld dat het hiervoor weergegeven beoordelingskader van toepassing is, omdat het besluit van verweerder op dezelfde rechtsgrondslag berust en van gelijke strekking is als de afwijzende besluiten van de minister op een gelijke aanvraag van eiseres (zie de uitspraak van deze rechtbank van
17 september 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:5300, bevestigd door de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2014, 201408432/1).
6. De omstandigheid dat de echtgenoot van referente en zeven biologische kinderen van referente wel op basis van een mvv in het kader van nareis naar Nederland mogen komen en dat eiseres alleen achterblijft in Nairobi is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in evenbedoelde zin. Het Besluit van verweerder van 30 mei 2013, nummer WBV 2013/13, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 betreft geen voor eiseres relevante wijziging van het beleid, omdat ook in dit beleid voor niet-biologische kinderen geldt dat zij – kort gezegd – aannemelijk moeten maken dat zij feitelijk tot het gezin van de hoofdpersoon hebben behoord. In de eerdere besluiten van de minister is reeds uiteengezet dat eiseres daarin niet is geslaagd.
7. Nu eiseres aan onderhavig verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, terwijl ook niet gebleken is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, geen plaats.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van
B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.