ECLI:NL:RBDHA:2014:193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
AWB 13/32791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker en belangenafweging door de staatssecretaris

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had op 18 december 2013 een asielaanvraag ingediend, maar werd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de inbewaringstelling noodzakelijk was, gezien de asielwens van eiser. De rechtbank stelde vast dat eiser een serieuze asielaanvraag had gedaan en dat hij er belang bij had om beschikbaar te blijven voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging van verweerder niet voldeed aan de vereisten die in de Vreemdelingenwet zijn gesteld. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend aan eiser voor de onrechtmatige bewaring, die in totaal € 1.810,- bedroeg. Daarnaast werden de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 974,-, toegewezen aan de rechtsbijstandverlener.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 13/32791
V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2014 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

gemachtigde: mr. T. Thissen,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 december 2013 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw Z. Koops-Saber, tolk in de taal Dari.

Overwegingen

1.
Eiser stelt te zijn geboren op 1 juli 1979 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten.
2.
Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
Eiser betoogt dat hij asielzoeker is en dat de door het beleid van verweerder, zoals omschreven in hoofdstuk A5/6.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), en volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), voorgeschreven kenbare belangenafweging onvoldoende heeft plaatsgevonden.
3.1.1.
In paragraaf A5/6.1. (voorheen A6/5.3.3.5.) van de Vc 2000 staat het volgende vermeld:
“Bewaring op grond van artikel 59 of 59a Vw mag voor vreemdelingen van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd nog niet is afgewezen, uitsluitend plaatsvinden en voortduren op grond van een daartoe strekkende belangenafweging. De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, die ook hulpofficier van justitie is, neemt over de belangenafweging contact op met de IND. In model M110a of in een proces-verbaal wordt verslag gedaan van dit overleg en de belangenafweging die heeft geleid tot het opleggen of voortduren van de bewaring ondanks de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Als overleg met de IND niet mogelijk is, wordt dit vermeld. In dat geval maakt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, die ook hulpofficier van justitie is, zelfstandig deze belangenafweging en vermeldt deze in model M110-A of een proces-verbaal.
(…) De bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in willen dienen of ingediend hebben, moet zo beperkt mogelijk geschieden.”
3.1.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5580) dient het dossier zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de verrichte belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 is vereist indien een asielzoeker in bewaring wordt gesteld.
In de uitspraak van 18 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ5217) heeft de Afdeling het volgende overwogen: “Tegen de achtergrond van het in paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 neergelegde uitgangspunt dat een vreemdeling die een asielaanvraag heeft ingediend of te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen niet in bewaring wordt gesteld, kan de staatssecretaris bij de in die paragraaf vereiste belangenafweging in beginsel volstaan met te motiveren waarom in het betreffende geval is besloten de vreemdeling niettemin in bewaring te stellen of te houden.”
3.1.3.
Eiser heeft voorafgaand aan zijn inbewaringstelling kenbaar gemaakt dat hij asiel wil aanvragen. Op 18 december 2013 is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. In de maatregel van bewaring, staat voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“(…) Nadere motivering:
Aan betrokkene is een termijn gegund binnen welke hij Nederland diende te verlaten. Door van deze gelegenheid geen gebruik te maken, maakt hij het niet aannemelijk dat hij thans wel uit vrije wil zou vertrekken.
Daar de vreemdeling niet over middelen van bestaan beschikt, heeft hij niet aannemelijk kunnen maken dat hij zelfstandig uit Nederland kan en/of zal vertrekken.
Betrokkene geeft aan opnieuw asiel te willen aanvragen. Hij is hier eerder toe in de gelegenheid geweest, doch maakt dat eerst kenbaar nu hij is opgehouden ex artikel 50 Vw 2000.
Voorafgaand aan het gehoor en deze beslissing is contact gelegd met de piketambtenaar van de IND, dhr. M.J. Buitenhuis, die toestemming gaf tot het in bewaring stellen.
Uit het handelen van betrokkene tot op het moment van aantreffen is op geen enkele wijze gebleken dat hij voornemens is eigener beweging te vertrekken.
Betrokkene heeft zich aan het toezicht onttrokken en heeft tot op heden geen initiatief getoond tot een nieuwe aanvraag asiel. (…)”
3.1.4.
In het proces-verbaal van het gehoor op grond van artikel 5.2. van het Vreemdelingenbesluit 2000 staat echter vermeld dat eiser heeft gesteld:
“(…)
Ik verblijf al ongeveer 13 jaar in Nederland. Ik heb diverse malen asiel aangevraagd, want ik vrees voor mijn leven als ik terug moet naar Afghanistan. Ik weet dat ik illegaal in Nederland verblijf. Ik word geholpen door een stichting en ik ben bezig met de voorbereiding op formaliteiten voor bekering tot het Christendom. Ik voel me als het ware al Christen en ik heb me daarmee afgewend van het zijn als moslim. Deze bekering tot het Christendom is voor mij een nieuw gegeven om opnieuw asiel aan te vragen. Ik was dat eigenlijk van plan wat later te doen, omdat de voorbereidingen tot de formele handelingen voor de bekering nog niet helemaal af zijn. Ik zal in een kerk in Tilburg worden gedoopt en vervolgens zal de kerk mij ondersteuning en onderdak bieden. Ik krijg van vrienden een beetje geld en te eten. Ik heb geen vaste verblijfsplaats of woning. Ik wil benadrukken dat ik absoluut niet terug wil naar Afghanistan, omdat ik dan door de mensen daar zal worden gedood. Ik zal hiermee wederom een beroep doen op het verkrijgen van asiel.(…)”
In het gehoor op grond van artikel 50 van de Vw 2000 staat voorts vermeld dat eiser heeft gesteld:
“(…)
Ik ben bekend bij GGZ. Ik heb psychische klachten. Ik heb slaapproblemen en ik ben angstig, vooral als ik politie zie ben ik bang om meegenomen te worden. (…)’
3.1.5.
Verweerder heeft, hoewel summier, in de maatregel van bewaring gemotiveerd dat hij belang heeft bij de inbewaringstelling van eiser omdat er volgens verweerder sprake is van onttrekkingsgevaar. Gerelateerd aan de wens een asielaanvraag in te dienen heeft verweerder in de belangenafweging kennelijk doorslaggevend gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiser eerst tijdens de ophouding op grond van de Vw 2000 asiel heeft aangevraagd, terwijl hij daartoe eerder in de gelegenheid is geweest.
Eiser heeft, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3.1.4. is overwogen, tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling een verklaring gegeven voor de reden waarom hij na de afwijzing van zijn laatste asielaanvraag Nederland nog niet heeft verlaten en waarom hij niet eerder een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. Deze gestelde omstandigheden maken aannemelijk dat eiser een serieuze asielaanvraag doet en hij er alle belang bij heeft zich in het kader van die aanvraag beschikbaar te houden. Hij wil immers zijn bekering tot het Christendom als novum beoordeeld zien. Deze omstandigheden doen naar het oordeel van de rechtbank afbreuk aan het door verweerder gestelde belang (van onttrekkingsgevaar) bij de inbewaringstelling van eiser. Verweerder heeft onder deze omstandigheden ook niet enkel kunnen volstaan met het kenbaar maken welke belangen voor hem aanleiding hebben gevormd om, ondanks de asielwens van eiser, tot het opleggen van de maatregel van bewaring over te gaan zonder daarbij in te gaan op de belangen van eiser bij zijn invrijheidstelling en de omstandigheden die hij in dat kader heeft aangevoerd.
3.2.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is.
3.3.
Het beroep is dus gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 9 januari 2014. De beroepsgrond met betrekking tot het voortvarend handelen van verweerder behoeft derhalve geen bespreking.
4.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen, waarvan de hoogte als volgt is vastgesteld:
- voor 2 dagen onrechtmatige bewaring in een politiecel (van 18 december 2013 tot 20 december 2013): 2 x € 105,- = € 210,-;
- voor 20 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 20 december 2013 tot 9 januari 2014): 20 x € 80,- = € 1.600,-.
Het totale bedrag aan schadevergoeding komt daarmee op € 1.810,-.
5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend, dienen de kosten te worden voldaan aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 9 januari 2014;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1.810,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de rechtsbijstandverlener worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.