ECLI:NL:RBDHA:2014:9303
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting strandpaviljoen wegens handel in drugs
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van [A] V.O.F. tegen de sluiting van hun strandpaviljoen. De burgemeester van Den Haag had op 17 juli 2014 besloten om het paviljoen voor de duur van zes maanden te sluiten, ingaande op 21 juli 2014, vanwege het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs tijdens een politieactie op 6 juli 2014. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de sluiting onterecht was en niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Tijdens de zitting op 25 juli 2014 zijn de vennoten van [A] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat de burgemeester op basis van de Algemene plaatselijke verordening (APV) en de Opiumwet bevoegd was om de sluiting te bevelen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester de sluiting heeft gerechtvaardigd door te verwijzen naar de incidenten die door de politie zijn gerapporteerd, waarbij diverse drugs zijn aangetroffen en het vermoeden is ontstaan dat deze drugs bestemd waren voor verkoop.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van verzoekster bij het treffen van de gevraagde voorziening onvoldoende opweegt tegen het belang van de burgemeester om de openbare orde te handhaven. De rechter heeft het beleid van de burgemeester, dat een sluiting van zes maanden als uitgangspunt hanteert bij een eerste overtreding van de Opiumwet, niet kennelijk onredelijk geacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen, en de sluiting van het strandpaviljoen blijft van kracht.