2.Ter onderbouwing van zijn bekering heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een brief van 5 april 2013 van regioleider [naam 5];
- een doopcertificaat van 14 april 2013;
- een brief van 8 november 2013 van[naam 6];
- een brief van 11 november 2013 van[naam 7].
Daarnaast heeft eiser een dagvaarding, afgegeven op 17 juli 2012 te Teheran, aangaande beschuldigingen als afvalligheid en het organiseren van een huiskerk overgelegd.
3.1Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, onder meer de uitspraak van 20 april 2007 in zaak nr. 200700590/1; www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een gelijkluidend besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de desbetreffende vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817). 3.2De vraag is dus aan de orde of er sprake is van nova die een rechterlijke toets van het bestreden besluit rechtvaardigen. Onder nova moeten volgens vaste jurisprudentie worden verstaan feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden en behoorden te worden aangevoerd. Daarnaast wordt onder nova verstaan stukken die kunnen dienen ter ondersteuning van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
4.1De rechtbank stelt allereerst vast dat de dagvaarding, afgegeven op 17 juli 2012, dateert van voor de vorige procedure. Niet valt in te zien waarom dit document niet eerder in die procedure kon worden overgelegd. De dagvaarding is derhalve geen novum.
4.2De rechtbank stelt daarnaast vast dat het doopcertificaat van 14 april 2013 dateert van na de vorige procedure. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een origineel doopcertificaat van een na beëindiging van de asielprocedure daterende doop een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid oplevert dat tot toetsing van het besluit van de staatssecretaris noopt. Dit is slechts anders indien een vreemdeling in een eerdere procedure reeds melding kon en derhalve behoorde te maken van zijn bekering tot dan wel belangstelling voor het christendom en dit zonder een in rechte te honoreren verklaring heeft nagelaten. In een dergelijk geval is een doopcertificaat geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als vorenbedoeld (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:101). Die laatste situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor, nu eiser in de eerdere procedure ook al melding heeft gemaakt van de bekering. Dat de bekering van eiser tot het christendom in Iran niet geloofwaardig is geacht in de eerdere asielprocedure, doet daar niet aan af. Dit sluit immers niet uit dat op een later moment de bekering wel geloofwaardig geacht kan worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet op voorhand is uitgesloten dat het overgelegde doopcertificaat kan afdoen aan het eerdere besluit. Gelet hierop is er sprake van een novum en zal de rechtbank in zoverre de door eiser voorgedragen beroepsgronden beoordelen. 5.1Verweerder heeft in het bestreden besluit, evenals op 9 januari 2013, de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Eiser beschikt volgens verweerder toerekenbaar niet over voldoende documenten om zijn reisroute te kunnen vaststellen. Nu ten aanzien van dit aspect van de beoordeling geen nova zijn aangevoerd, zal de rechtbank dit in de onderhavige procedure als uitgangspunt nemen.
5.2Volgens het beleid van verweerder moet, indien zich een van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uitgaan om de verklaringen alsnog aannemelijk te beschouwen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mogen in het relaas dan geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen.
5.3Niet in geschil is dat eiser gedoopt is, naar de kerk gaat, regelmatig bijbelstudie volgt en over bijbelkennis beschikt.
6.1Verweerder stelt zich op het standpunt dat van eisers bekering geen positieve overtuigingskracht uitgaat, nu eisers verklaringen over de Heilige Geest niet helder, consistent en gedetailleerd zijn. Van iemand die is bekeerd wordt verlangd dat hij over het innerlijke proces van bekering helder, consistent en met een redelijke mate van detaillering kan verklaren. Dit wordt helemaal verlangd als iemand uit een land komt waar, zoals in Iran, de stap om zich van het islamitische geloof te bekeren tot het christelijke geloof groot is. In het geval van eiser geldt dit volgens verweerder eens te meer, nu hij zichzelf vanwege zijn gestelde bekering niet langer als homoseksueel beschouwt.
6.2Eiser voert aan dat zijn bekering wel geloofwaardig is. Eiser beschikt over uitvoerige bijbelkennis, spreekt van de volheid van zijn hart met de Heilige Geest en al wat het hem heeft gebracht. Het ontgaat eiser waarom een ieder over het innerlijke proces helder, consistent en met een redelijke mate van detaillering moet kunnen verklaren.
6.3De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eisers gestelde bekering geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Allereerst is van belang dat eiser tijdens zijn gehoren alleen heeft verklaard over zijn kerkbezoek in Winterswijk en Zwolle en niet over zijn kerkbezoek in Helmond, terwijl dit wel wordt vermeld in de brief van[naam 8] van 5 april 2013. Aldus is sprake van een hiaat in eisers verklaringen. Voorts heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser weliswaar beschikt over bijbelkennis, maar dat hij weinig kan vertellen over zijn (verdergaande) bekering tot het christendom. Verweerder heeft onderkend dat dit proces niet bij iedereen hetzelfde verloopt, maar verlangt wel van eiser dat hij helder, consistent en met een zekere mate van detaillering kan verklaren hoe het proces in zijn geval is verlopen. De rechtbank volgt verweerder hierin. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij dit niet heeft gedaan. Eiser heeft immers in zijn gehoren wel verklaard over de rust en liefde die hij ervaart nu hij vol is van de Heilige Geest, maar hij heeft niet concreet verklaard over het proces dat hij heeft doorgemaakt om van moslim christen te worden. Tegen die achtergrond heeft verweerder het ook bevreemdingwekkend kunnen achten dat eiser in de toekomst wil evangeliseren, maar zijn eigen innerlijke proces niet onder woorden weet te brengen. Dit mag te meer van eiser worden verwacht nu hij stelt door zijn bekering tot het christendom genezen te zijn van zijn homoseksualiteit.
6.4Hieraan doen de door eiser overgelegde brieven en de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen niet af. Uit de afgelegde verklaringen blijkt immers niet dat eiser concreet met de getuigen heeft gesproken over zijn innerlijke proces van bekering. De getuigen hebben ook niet over dat proces verklaard. Deze documenten en verklaringen heeft verweerder daarom in redelijkheid onvoldoende kunnen achten om de door eiser gestelde bekering desondanks als positief overtuigend te beoordelen. Dit betekent dat de beroepsgrond niet slaagt.