ECLI:NL:RBDHA:2015:12144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
SGR 15/3638, SGR 15/3641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-uitkering wegens niet gemeld vermogen in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de intrekking en terugvordering van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) van eisers. De eisers, een echtpaar, ontvingen sinds 1 januari 2011 een AIO-uitkering naast hun ouderdomspensioen. De verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), heeft de uitbetaling van de AIO-uitkering per 1 mei 2014 geblokkeerd, omdat er vermoedens bestonden dat eisers over vermogen beschikten dat niet was gemeld. Dit vermoeden was gebaseerd op een anonieme tip en een rapport van de Nederlandse Ambassade in Ankara, waaruit bleek dat eiser onroerend goed in Turkije bezat, dat de vermogensgrens overschreed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet uit eigen beweging melding hebben gemaakt van het onroerend goed en dat zij daarmee hun inlichtingenplicht hebben geschonden. De rechtbank oordeelde dat de SVB bevoegd was om de AIO-uitkering in te trekken en de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen. De rechtbank verwierp de stelling van eisers dat er geen redelijke grond was voor het onderzoek naar hun vermogen, en oordeelde dat de SVB op basis van de wet bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers tegen de blokkering van de uitbetaling van de AIO-uitkering niet-ontvankelijk, omdat het procesbelang bij de beoordeling hiervan was komen te vervallen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond, en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/3638, SGR 15/3641

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2015 in de zaken tussen

[eiseres] (eiseres) en [eiser] (eiser),

te [plaats] , gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Herkens).

Procesverloop

SGR 15/3638
Bij besluit van 19 mei 2014 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitbetaling aan eisers van bijstand in de vorm van een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 1 mei 2014 geblokkeerd.
Bij bestreden besluit van 10 april 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
SGR 15/3641
Bij besluit van 23 mei 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand in de vorm van een AIO-uitkering met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2014 van € 20.769 netto van hen teruggevorderd.
Bij besluit van 10 april 2015 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
SGR 15/3638 en 15/3641
Eisers hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2015 is de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden (Stb. 2014,271). Daarbij is onder meer de Wwb ondergebracht in de Participatiewet. Omdat de bezwaarschriften zijn ingediend vóór inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet, is ingevolge artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet op dit geval de Wwb van toepassing.
1.1
Eisers ontvingen sinds 1 januari 2011 naast hun ouderdomspensioen een AIO-uitkering.
1.2 Op grond van een anonieme tip is verweerder een onderzoek gestart naar het bezit van onroerend goed van eisers in Turkije. Op 9 mei 2014 heeft verweerder een rapport ontvangen van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlands Ambassade te Ankara. Uit dat onderzoek blijkt dat eiser volgens de door hem ingediende belastingaangiftes bij de afdeling onroerende zaakbelasting van de deelgemeente Maltepe van de stad Istanbul onroerende zaken bezit sinds 31 december 1989, te weten een appartementencomplex met negen appartementen en drie werkplaatsen. Het appartementencomplex is door een ingeschakelde taxateur getaxeerd op € 1.225.000. Uit het buurtonderzoek is ook gebleken dat eiser huurinkomsten ontvangt uit het onroerend goed.
1.3
Gelet op bovenstaande onderzoeksbevindingen, heeft verweerder bij het primaire besluit 1 de uitbetaling van de AIO-uitkering aan eisers per 1 mei 2014 stopgezet op de grond dat het vermoeden bestaat dat eisers over vermogen beschikken waarvan door hen geen melding is gedaan. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit 2 de AIO-uitkering van eisers met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot 1 mei 2014 van hen teruggevorderd. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers vanaf 1 januari 2011 over een vermogen beschikten dat hoger ligt dan de voor hen geldende vermogensgrens.
2. Bij de bestreden besluiten 1 en 2 zijn de bezwaren gericht tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Eisers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen en voeren daartoe aan dat er geen redelijke grond bestond om een onderzoek te starten naar hun vermogen, nu de aanleiding daarvoor uitsluitend was gelegen in een anonieme tip. Uit het dossier blijkt niets over de informant en of het gerechtvaardigd was om de tip geloofwaardig te achten. Eisers zijn van mening dat, door het ontbreken van een redelijke grond om een onderzoek te starten, de onderzoeksactiviteiten zijn verricht in strijd met hun recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
Eisers stellen daarnaast dat het dossier geen toereikende grondslag biedt voor de conclusie dat het onroerend goed een bestanddeel van het vermogen van eiser en/of eiseres vormde. In dit licht wijzen eisers erop dat eiseres volgens het Turks huwelijksvermogensrecht geen aanspraak heeft op het stuk grond dat op naam van haar man staat geregistreerd. Voorts bevat het dossier geen eigendomsakte waaruit blijkt dat het onroerend goed aan eiser(s) toebehoort. Eiser stelt dat hij ten onrechte als enige rechthebbende van de opstal is aangemerkt, nu dit een gezamenlijk eigendom betreft van 26 familieleden. Eiser kon daarom niet, althans niet volledig over de huuropbrengsten beschikken omdat de mede-eigenaren daarop evenredig recht hebben. Eisers stellen verder dat de opstal zal worden gesloopt, nu de appartementen zonder bouwvergunning zijn gebouwd. Van enig vermogen is dan ook geen sprake. Eisers zijn gelet op het voorgaande van mening dat er geen grondslag is voor het standpunt dat eisers in de periode in geding over vermogen boven de vermogensgrens konden beschikken, zodat de blokkering, intrekking en terugvordering van de AIO-uitkering geen stand kunnen houden.
Subsidiair zijn eisers van mening dat er dringende redenen aanwezig zijn op grond waarvan het terug te vorderen bedrag moet worden gematigd dan wel van terugvordering moet worden afgezien. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers bevestigd dat de beroepsgronden niet zijn gericht tegen de berekening van het terugvorderingsbedrag.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de intrekking en terugvordering (SGR 15/3641)
5.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het recht op bijstand van eisers in de vorm van een AIO-uitkering op goede gronden met ingang van 1 januari 2011 heeft ingetrokken en de over de periode van 1 januari 2011 tot 1 mei 2014 verstrekte bijstand heeft teruggevorderd om reden dat eisers over die periode de beschikking hadden over vermogen hoger dan de voor hun geldende vermogensgrens.
5.2
De beroepsgrond van eisers, dat een redelijke grond voor het instellen van een onderzoek naar het vermogen van eisers ontbrak, slaagt niet. Ingevolge artikel 53a, zevende lid, van de Wwb in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de Wwb is verweerder bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3249). De stelling van eisers dat hiervoor een redelijke grond aanwezig zou moeten zijn, wordt dan ook verworpen en de rechtbank laat de aangevoerde gronden tegen de anonieme tip buiten bespreking. Voorts is niet gebleken dat verweerder door het instellen van het onderzoek heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM.
5.3
Voor de vraag of eisers over vermogen beschikken dan wel redelijkerwijs kunnen beschikken, stelt de rechtbank voorop dat eisers niet hebben bestreden dat eiser het volledige eigendom heeft over de gronden waarop het appartementencomplex is gevestigd. Eisers hebben immers naar voren gebracht dat eiser sinds 1989 eigenaar is van de gronden en dat de opstal gezamenlijk eigendom is van een aantal familieleden. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank als niet bestreden vast dat de gronden een bestanddeel vormen van het vermogen waarover eiser beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Dat dit vermogen volgens eisers op grond van het Turks huwelijksvermogensrecht niet tot het eigendom van eiseres zou kunnen worden gerekend, is onvoldoende onderbouwd en maakt het voorgaande bovendien niet anders. De AIO-aanvulling is immers in de periode in geding aan eisers gezamenlijk als gezinsbijstand verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 31 van de Wwb is voor het bepalen van het recht op bijstand het vermogen van (alle) gezinsleden van belang.
5.4
Ten aanzien van de waarde van het onroerend goed, hebben eisers ter zitting een beroep gedaan op een door hun overgelegd taxatierapport in een andere beroepszaak bij deze rechtbank met kenmerk SGR 15/3642 tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag met betrekking tot de herziening van de bijstandsuitkering van eisers en de daaruit voortvloeiende terugvordering. Dit rapport betreft een taxatie van taxateur Makro op 24 juni 2014, waaruit onder meer volgt dat de waarde van de bouwgrond zonder opstal is getaxeerd op een waarde van € 345.656. De rechtbank komt, uitgaande van voornoemde waardebepaling van de bouwgrond zoals door eisers aangevoerd, tot de conclusie dat eisers reeds gelet op de waarde van die bouwgrond, die ruim vóór aanvang van de AIO-uitkering in het bezit was van eiser en die de vermogensgrens ruimschoots overschrijdt (ook na aftrek van de ontvangen bijstand in het tijdvak dat aan de AIO-aanvulling vooraf ging), in de periode in geding geen recht had op een AIO-aanvulling. Eisers hebben nimmer uit eigen beweging melding gemaakt van de bouwgrond en nu zij dit hebben verzuimd is er sprake van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb. Gelet op voornoemde conclusies, behoeven de beroepsgronden die zien op de stelling van eisers dat zij niet beschikken of redelijkerwijs niet kunnen beschikken over de opstal, waaronder de stelling dat een eigendomsakte ontbreekt en eiser maar voor 1/26 eigenaar is, geen verdere bespreking meer.
5.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om de bijstand in de vorm van een AIO-uitkering voor de periode van 1 januari 2011 tot
1 juli 2013 met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb, in te trekken. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder in het geval van eisers niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Tevens was verweerder gehouden om de AIO-aanvulling met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Wwb in te trekken over de periode vanaf 1 juli 2013. Voorts was verweerder gelet op het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Wwb gehouden om tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand over te gaan. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken. Daarvan kan sprake zijn indien de terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties. Van dergelijke consequenties is de rechtbank niet gebleken.
5.6.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Ten aanzien van de blokkering van de uitbetaling (SGR 15/3638)
6. Ten aanzien van de blokkering van de uitbetaling van de AIO-uitkering, overweegt de rechtbank als volgt. Eisers beogen met het door hun hiertegen gemaakte bezwaar en het door hun hiertegen ingestelde beroep dat vanaf 1 mei 2014 de uitbetaling van de AIO-aanvulling (met terugwerkende kracht) wordt hersteld. De rechtbank is van oordeel dat, nu zij in het voorgaande heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd dan wel gehouden was tot intrekking van de bijstandsuitkering over te gaan per 1 januari 2011 en aan die intrekking geen einddatum is gekoppeld, eisers het door hun beoogde rechtsgevolg niet meer kunnen bereiken met hun beroep. Dit betekent dat het procesbelang bij een beoordeling van de stopzetting van de uitbetaling van de AIO-uitkering is komen te ontvallen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van beide beroepen (SGR 15/3638 en 15/3641)
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk,
mr. B. Bastein, leden, in aanwezigheid van mr. L.B.J. Leunissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.