ECLI:NL:RBDHA:2015:12552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag van een ambtenaar na diefstal uit een snoepautomaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, en de minister van Defensie. Eiser is per 1 september 2014 ontslagen wegens wangedrag, specifiek diefstal uit een snoepautomaat. Dit ontslag volgde op een strafrechtelijk onderzoek naar diefstal, waarbij camerabeelden en getuigenverklaringen zijn gebruikt als bewijs. Eiser heeft in beroep gesteld dat de videobeelden niet rechtmatig zijn verkregen en dat het ontslag niet evenredig is aan de ernst van de gedragingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van snoep zonder betaling, wat door verweerder als wangedrag is gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat het ontslag terecht is verleend en dat er geen sprake is van een onevenredige maatregel. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van het beleid van de minister zou moeten worden afgeweken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1743 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Diekstra),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. van Well en mr. H.M. Both).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 februari 2015, heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) per 1 september 2014 ontslag verleend wegens wangedrag.
Eiser heeft bij brief van 6 maart 2015, ontvangen per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen het besluit van 16 februari 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was sinds 30 januari 2012 in dienst bij de [bedrijf X] ([X]).
Hij vervult sinds 17 september 2012 de functie van [functie] bij de brigade [plaats], bij het [locatie] in [plaats] (de [locatie]).
1.2
Naar aanleiding van een aangifte is de Sectie InterneOnderzoeken (SIO) van de [X] op 21 oktober 2013 verzocht om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar diefstal uit/vernieling van een snoepautomaat bij de [locatie].
De Officier van Justitie (OvJ) heeft op 29 oktober 2013 (schriftelijk) toestemming verleend om, voor een periode van twee weken met mogelijke uitloop, in het kader van bijzondere opsporingsmethodiek op grond van artikel 3 van de Politiewet een camera te plaatsen bij de [locatie] om vast te stellen wie verantwoordelijk is voor de diefstallen bij de snoepautomaat.
De SIO heeft video-opnamen gemaakt. Uit camerabeelden van 14 december 2013, 20 december 2013 en 25 januari 2014 is opgemaakt dat eiser (mogelijk) betrokken is geweest bij diefstal uit de snoepautomaat.
Eiser is op 12 februari 2014 verhoord als verdachte.
1.3
Eiser is op 17 februari 2014 gehoord in verband met te nemen rechtspositionele besluiten.
Eiser is op 17 februari 2014 mondeling medegedeeld dat hij met ingang van die datum met toepassing van artikel 34, tweede lid, onder b, van het AMAR wordt geschorst in zijn ambt.
Bij brief van 5 maart 2014 heeft de commandant [bedrijf X] de schorsing per 17 februari 2014 nader toegelicht.
Bij besluit van 11 juni 2014 is het bezwaar van eiser tegen de schorsing ongegrond verklaard. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4
Bij brief van 28 maart 2014 heeft het OM de commandant [X] ten aanzien van onder meer eiser medegedeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat genoemde medewerkers zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal, dan wel poging tot diefstal, al dan niet in vereniging gepleegd, van snoep/koek uit de snoepautomaat. Een strafrechtelijke vervolging zou dan ook aangewezen kunnen zijn. De Hoofdofficier van Justitie heeft begrepen dat tegen de medewerkers disciplinair is opgetreden met als uitkomst ontslag voor degenen die daadwerkelijk goederen hebben weggenomen en een ambtsbericht voor degenen die gepoogd hebben goederen weg te nemen. Gelet hierop is besloten aan de strafzaak geen verder gevolg te geven. Met de disciplinaire maatregelen kan worden volstaan. Dit houdt ook in dat de betrokkenen geen aantekening zullen krijgen in het justitieel documentatieregister.
1.5
Bij besluit van 14 augustus 2014 is eiser met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR per 1 september 2014 ontslag verleend wegens wangedrag. Het verweten wangedrag bestaat eruit dat eiser zich - tijdens de dienst op het object dat eiser werd geacht te beveiligen – meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van snoep uit de automaat zonder hiervoor te betalen. Verweerder heeft daarbij medegedeeld dat het Openbaar Ministerie (OM) diefstal bewezen heeft geacht. Vanwege het op handen zijnde ontslag en de gevolgen daarvan, heeft het OM na overleg met de [X] besloten dat ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert.
Eiser heeft bij brief van 3 september 2014 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser is op 2 december 2014 gehoord in het kader van zijn bezwaar.
Bij besluit van 16 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 14 augustus 2014 gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 6 maart 2015, ontvangen per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 16 februari 2015 ten grondslag gelegd dat uit camerabeelden, verklaringen van getuigen - waaronder die van eiser - is gebleken dat eiser zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit de snoepautomaat. Dit is in ieder geval gebeurd op 14 december 2013, 20 december 2013 en 25 januari 2014. Op camerabeelden van het SIO van 14 december 2013 en 20 december 2013 is te zien dat eiser komt aanlopen en met de gummilat snoep via de uitgiftebak van de snoepautomaat bemachtigt. Verweerder kwalificeert het gedrag van eiser als wangedrag binnen de dienst en acht dit gedrag toerekenbaar. Eiser heeft meerdere bekennende verklaringen afgelegd tijdens het verhoor bij de SIO en de hoorzittingen in de primaire fase en in bezwaar. Deze verklaringen komen overeen met hetgeen is te zien op de camerabeelden. Verweerder kwalificeert het gedrag van eiser als wangedrag binnen de dienst en acht dit gedrag toerekenbaar. Verweerder acht het ontslag wegens wangedrag niet onevenredig aan de ernst van de gedragingen.
3 Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van diefstal. Hij heeft alleen maar artikelen gepakt die los lagen onderin de snoepautomaat, waar al door een ander voor was betaald en waarvan de eigendom door de artikelen daar achter te laten kennelijk prijs werd gegeven. Hierdoor is ook geen sprake van normoverschrijdend handelen. Verweerder was niet bevoegd om tot ontslag over te gaan.
Eiser stelt dat verweerder heeft verwezen naar videobeelden. Deze zijn niet aan de gemachtigde van eiser beschikbaar gesteld, zodat deze (vooralsnog) niet als onderbouwing kunnen worden gebruikt. Verzocht wordt om verweerder de beelden te laten inbrengen en ter beschikking te stellen aan eiser. Uit de stukken blijkt niet dat sprake is geweest van rechtmatig gemaakte opnames. Er wordt in het bestreden besluit gesteld dat sprake is geweest van opnames in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Uit het dossier blijkt echter niet dat sprake is geweest van een bijzonder opsporingsmiddel waarvoor door de bevoegde justitiële autoriteit toestemming is verleend. Verzocht wordt verweerder de schriftelijke toestemming voor deze opnames te laten inbrengen.
Eiser stelt dat het ontslag wegens wangedrag niet evenredig is aan de ernst van de vermeende gedragingen. In vergelijkbare dan wel ernstigere gevallen is niet tot ontslag overgegaan. Er is dan ook sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser is nog bezig met het verzamelen van gegevens om dit standpunt te onderbouwen.
4.1
Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
4.2
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, bijvoorbeeld CRvB 26 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4475) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de in het strafrecht van toepassing zijnde zeer strikte bewijsregels. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Hetzelfde uitgangspunt heeft te gelden voor het ontslag van een militair ambtenaar wegens wangedrag, zoals geregeld in het AMAR (CRvB 1 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2349).
4.3
Verweerder heeft in het kader van zijn besluitvorming de betrokken [werknemers] ingedeeld in de volgende categorieën en daaraan bepaalde gevolgen verbonden:
a [werknemers] die er getuige van waren dat er snoep uit de automaat werd weggenomen, zonder dat hiervoor betaald werd, en hebben ingegrepen noch dit naderhand hebben gemeld.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgesteld.
b [werknemers] die, na inworp van geld, met z’n tweeën met beide armen om de automaat, de automaat van de muur hebben getrokken en er excessief aan hebben staan schudden, waarbij de automaat in een hoek van 45 graden is gekanteld en gedurende een halve minuut hard van voor naar achter is geschud. Dit naar eigen zeggen omdat het snoep er niet uitkwam.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgesteld en dat zij een gesprek met hun groep moeten aangaan over het gebeurde en hun rol hierin.
c [werknemers] die er getuige van waren dat er snoep uit de automaat werd weggenomen, zonder dat hiervoor betaald werd, en hebben ingegrepen noch dit naderhand hebben gemeld en bovendien de snoep naderhand hebben opgegeten.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgemaakt, dat zij - evenals de voorgaande categorie medewerkers - een groepsgesprek moeten aangaan en dat zij een boete op basis van de Wet Militair Tuchtrecht (WMT) opgelegd krijgen.
d [werknemers] die hebben geprobeerd snoep uit de automaat wet te nemen, zonder hiervoor te betalen. Hierbij is het bij een poging gebleven.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgemaakt, dat zij evenals de voorgaande categorie medewerkers een groepsgesprek moeten aangaan en dat zij gedurende een jaar onderdeel uitmaken van de integriteitspresentaties die worden gegeven aan iedere nieuwe lichting van [werknemers] van Den Haag Beveiliging.
e [werknemers] die één of meerdere keren snoep uit de automaat hebben weggenomen zonder hiervoor te betalen.
Besloten is dat aan deze medewerkers ontslag wordt verleend.
5 Eiser heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat hij hetgeen hij heeft aangevoerd met betrekking tot rechtmatigheid van de videobeelden en het gebruik van de beelden als bewijsmiddel door verweerder, niet meer handhaaft. De gemachtigde van eiser heeft voorts medegedeeld dat hij de camerabeelden zelf niet heeft gezien en dat eiser geen behoefte heeft om de beelden wederom te zien.
5.1
De rechtbank heeft de overgelegde camerabeelden bekeken en stelt allereerst vast dat deze beelden zeer donker zijn en niet scherp. De ruimte waarin de snoepautomaat zich bevindt lijkt niet te zijn verlicht en bovendien ontbreekt het zicht op het onderste gedeelte van de automaat. Niet in geschil is dat eiser op de camerabeelden van 14 december 2013 en 20 december 2013 is te zien. Eiser heeft, gelet op het proces-verbaal van 12 februari 2014 ter zake van zijn verhoor als verdachte, nadat hij is geconfronteerd met de camerabeelden van diverse tijdstippen op 14 december 2013 verklaard dat hij met zijn wapenstok tegen de speculaaspoppen tikt en deze - zonder betaling - heeft weggenomen uit de automaat. Ook heeft hij, al dan niet met een ander, door te schudden aan de automaat geprobeerd snoepgoed te verkrijgen zonder betaling. Met betrekking tot de beelden van 20 december 2013 heeft eiser verklaard dat hij met behulp van zijn wapenstok zonder betaling koek heeft verkregen uit de automaat.
Van 25 januari 2014 zijn geen camerabeelden voorhanden. Eiser heeft verklaard dat hij op 25 januari 2014 met behulp van zijn wapenstok zonder betaling een product heeft verkregen uit de automaat. De rechtbank overweegt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens is vastgesteld dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, namelijk dat geen sprake is geweest van diefstal omdat hij alleen maar artikelen heeft gepakt die al door een ander waren betaald en waarvan de eigendom door de artikelen achter te laten kennelijk werd prijsgegeven, kan hier niet aan afdoen. Dit standpunt berust op een aanname van eiser en bovendien strookt dit niet met de camerabeelden en hetgeen eiser zelf heeft verklaard.
Verweerder heeft de gedragingen van eiser terecht gekwalificeerd als wangedrag. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit wangedrag eiser niet kan worden toegerekend.
5.2
Zoals onder 4.3 is weergegeven, heeft verweerder met het oog op te nemen rechtspositionele besluiten de betrokken marechausseemedewerkers ingedeeld in categorieën aan de hand van door verweerder vastgestelde gedragingen. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat met deze indeling sprake is van een redelijke beleidsbepaling. De feitelijke gedragingen hebben centraal gestaan bij het onderscheid in de maatregelen die genomen zijn. Zo was er een medewerker bij wie sprake was van één poging door middel van duwen tegen de automaat. Die medewerker heeft zich niet gebukt en is weggelopen. Dit was anders dan in het geval van eiser. Bij eiser was sprake van het wegnemen van snoep, meerdere malen gepleegd, aldus verweerder.
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een redelijke beleidsbepaling. Verweerder heeft onderscheid gemaakt tussen een poging tot diefstal en een voltooide diefstal. De handelingen die daarbij zijn verricht zijn nagenoeg hetzelfde en dit is onvoldoende voor het onderscheid in zwaarte van de op te leggen strafmaatregel. Alleen het gevolg is anders geweest. Verweerder hanteert met dit beleid een strafrechtelijke benadering, waarbij het geobjectiveerde onderscheid tussen poging en voltooid delict rechtsgevolg heeft ter zake van de kwalificatie. In het ambtenarenrecht daarentegen staan veel meer de intentie en feitelijke gedragingen centraal.
De rechtbank overweegt dat de uitleg van verweerder ter zake van de categorie-indeling, met name waar het gaat om categorie d, niet blijkt uit het bestreden besluit dan wel het primaire besluit en dat daar ook overigens niet van is gebleken. De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden in de zaak SGR 15/2131 MAW geoordeeld dat categorie d moet worden geacht te gelden voor de beveiligingsmedewerkers bij wie het tot een poging is gebleven, ongeacht de reden daarvoor. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van verweerder om in deze specifieke kwestie een categorie-indeling te maken en daaraan specifieke gevolgen te verbinden als beleid moet worden aangemerkt. Met het maken van onderscheid tussen de medewerkers bij wie het tot een poging is gebleven - ongeacht de reden daarvoor - en degenen bij wie de handelingen hebben geleid tot het daadwerkelijk wegnemen van snoepgoed zonder betaling, gaat verweerder een redelijke beleidsbepaling in deze specifieke situatie niet te buiten en heeft verweerder daarmee geen ongeoorloofd onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorieën medewerkers. Dat een andere indeling, waarbij bijvoorbeeld degenen bij wie het door een buiten henzelf gelegen omstandigheid tot een poging is gebleven onder dezelfde categorie zouden vallen als degenen bij wie sprake is geweest van een voltooide diefstal, ook verdedigbaar is, maakt dit niet anders.
5.3
Uit overweging 5.1 volgt dat verweerder eiser heeft mogen indelen in categorie e.
Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht om eiser ontslag wegens wangedrag te verlenen.
6 De rechtbank overweegt voorts dat niet kan worden gezegd dat het ontslag onevenredig is. Hieraan kan niet afdoen het betoog van eiser dat het gebeurde in een opwelling ter compensatie van een gebeurtenis in de zomer van 2013. Hij heeft toen bij het kopen van een blikje uit de automaat geen wisselgeld teruggekregen. Destijds heeft hij iemand van de stallen aangesproken en als antwoord gekregen dat hij dan pech had gehad. Eiser was geïrriteerd, maar heeft het daarbij gelaten. Het had evenwel op de weg van eiser gelegen om, zo hij al compensatie had willen hebben, zich te wenden tot het bevoegd gezag.
Ook het betoog van eiser dat het verweten gedrag vrij beperkt is in omvang en niet zo ernstig is dat dit ontslag wegens wangedrag rechtvaardigt, en bovendien aan andere medewerkers die soortgelijke handelingen hebben verricht geen ontslag is verleend vanwege het uitblijven van het gevolg, kan niet slagen. Niet kan worden gezegd dat het verweten gedrag vrij beperkt is in omvang en niet zo ernstig, nu bij eiser sprake is geweest van het meerdere malen verkrijgen van snoepgoed zonder betaling. Voorts volgt uit overweging 5.4 dat het beleid van verweerder een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat verweerder aanleiding had moeten zien om van dat beleid af te wijken.
7 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.