In deze zaak gaat het om de verlenging van de verblijfsvergunning van eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig van 18 juli 2011 tot 8 november 2014. Eiser diende op 28 juli 2014 een aanvraag in voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. De verweerder verleende op 19 november 2014 een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) met ingang van 24 november 2014, gebaseerd op een advies van het UWV. Eiser was het niet eens met deze ingangsdatum, omdat zijn oude vergunning op 8 november 2014 afliep, wat zou leiden tot een verblijfsgat.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 26, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 de ingangsdatum van de verlenging moet zijn de dag waarop de vreemdeling aan alle voorwaarden heeft voldaan, en niet eerder dan de dag na afloop van de oude vergunning. Eiser had zijn verlengingsaanvraag op de juiste wijze ingediend bij het AK Voorportaal, en de rechtbank oordeelt dat de indiening op 25 oktober 2014 als tijdig moet worden beschouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de verweerder en bepaalt zelf dat de aan eiser verleende gvva geldig is van 8 november 2014 tot 8 november 2015.
De rechtbank concludeert dat de verweerder ten onrechte de ingangsdatum van de gvva heeft vastgesteld op 24 november 2014. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning een geldigheidsduur heeft van 8 november 2014 tot 8 november 2015. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.