ECLI:NL:RBDHA:2015:2052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
AWB 14/28987, 14/28986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van een Somalische vrouw met betrekking tot verblijfsvergunning en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in een procedure over een herhaalde asielaanvraag van een jonge Somalische vrouw. De vrouw had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De vrouw had een verklaring van de Somalische ambassade overgelegd, waaruit zou blijken dat zij de Somalische taal spreekt en dat zij afkomstig is uit Mogadishu. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat uit deze verklaring niet kon worden afgeleid dat zij tot aan haar vertrek naar Nederland in Mogadishu had verbleven. De vrouw had haar herkomst uit de wijk Karaan in Mogadishu niet aannemelijk gemaakt en er waren geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die de afwijzing van haar aanvraag konden rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft de aanvraag van de vrouw afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit materieel vergelijkbaar was met eerdere afwijzende besluiten. De vrouw had eerder ook aanvragen ingediend die waren afgewezen, en de rechter oordeelde dat de nieuwe informatie die zij had aangevoerd niet voldoende was om tot een andere conclusie te komen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de vrouw ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/28987 (voorlopige voorziening)
AWB 14/28986 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 januari 2015 in de zaak tussen

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,
verzoekster,
(gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S.Q. Sandifort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden.
3.1
Verzoekster heeft eerder, op 20 augustus 2010 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Haar asielrelaas is niet geloofwaardig bevonden nu dit gebaseerd was op problemen die verzoekster heeft ondervonden in het door haar gestelde gebied van herkomst, de stad Mogadishu, en zij niet geloofwaardig heeft gemaakt uit dit gebied afkomstig te zijn en aldaar te hebben verbleven. Verzoekster kon onvoldoende informatie verstrekken over haar woon- en leefomgeving.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 1 oktober 2010 (AWB 10/30248) is het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2010 ongegrond verklaard.
3.2
Verzoekster heeft op 4 januari 2011 een tweede aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ingediend. Verzoekster had aan deze aanvraag onder meer een schooldiploma ten grondslag gelegd en een ongedateerde verklaring van mevrouw [naam 1], medewerkster van Vluchtelingenwerk. Bij besluit van 13 januari 2011 is deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb, omdat geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 6 november 2012 (AWB 11/1716) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 januari 2011 gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), (201211292/1/V2) van 22 februari 2013 is deze uitspraak van de rechtbank bevestigd.
3.3
Op 18 december 2012 heeft verzoekster een derde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ingediend. Verzoekster had ter onderbouwing van deze aanvraag een e-mail van 13 januari 2013 van mevrouw [naam 1], een verklaring van 16 januari 2013 van de heer [naam 2], een bevestiging van deze getuigenverklaring door de Federatie van Somalische Associaties van 17 januari 2013 en een verklaring van 13 januari 2013 van de heer [naam 3], overgelegd. Deze aanvraag is bij besluit van 22 januari 2013 afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb, omdat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 juni 2013 (AWB 13/2194) is het beroep gegrond verklaard, omdat uit de stukken in samenhang gelezen niet alleen blijkt dat verzoekster geboren is in Mogadishu en de Somalische nationaliteit heeft, maar ook dat zij afkomstig is uit Mogadishu. Bij uitspraak van 21 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1092) heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 28 juni 2013 vernietigd en het door verzoekster ingediende beroep ongegrond verklaard. In punt 4.2 van deze uitspraak overweegt de Afdeling dat de door de Somalische ambassade afgegeven nationaliteitsverklaring en geboorteakte slechts aantonen dat de vreemdeling is geboren in Mogadishu. Uit die stukken kan niet worden afgeleid dat zij ook tot aan haar vertrek naar Nederland in Mogadishu heeft verbleven, zodat geen sprake is van nieuw gebleken feiten.
4. Op 17 november 2014 heeft verzoekster de voorliggende (vierde) aanvraag ingediend. Verzoekster heeft aan deze aanvraag als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid ten eerste een echt bevonden verklaring van de Somalische ambassade in Brussel, afgegeven op 12 november 2014, ten grondslag gelegd. Verzoekster stelt dat zij met dit document aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit de wijk Karaan in Mogadishu. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van december 2014 (het ambtsbericht) een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is, omdat daarin nieuwe passages zijn opgenomen met betrekking tot vrouwen, terugkeerders en het gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab. Hieruit volgt dat zij bij terugkeer naar Mogadishu, dan wel Zuid-Somalië als jonge, ongehuwde en ontheemde vrouw het risico loopt op seksueel geweld waartegen geen bescherming bestaat. Voorts zal zij bij terugkeer door Al-Shabaab als spion worden gezien omdat ze is verwesterd.
Verzoekster stelt ten slotte dat het feit dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) thans vreemdelingen uitzet naar Mogadishu, een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. Al deze elementen op zichzelf, maar ook in onderling verband bezien, maken dat verzoekster bij terugkeer een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit, evenals de besluiten van 13 januari 2011 en 22 januari 2013, materieel vergelijkbaar is met het besluit van 27 augustus 2010 (hierna: het eerdere besluit).
6.1
Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; ECLI:NL:XX:1998:AG8817, hierna: het arrest Bahaddar).
6.2
De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
7. Ten aanzien van de hierboven onder 4 genoemde verklaring van de Somalische ambassade, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid die een nieuwe rechterlijke beoordeling kan rechtvaardigen. Immers, daargelaten de vraag of verzoekster deze verklaring eerder had kunnen en moeten overleggen, kan uit dit stuk niet worden afgeleid dat zij tot aan haar vertrek naar Nederland in Mogadishu heeft verbleven. Het feit dat de First Counselor en de Chief Protocol Attaché van de ambassade in deze verklaring bevestigen dat verzoekster de Somalische taal/het dialect spreekt zoals dat gesproken wordt in Mogadishu, wat bewijst dat ze is geboren en opgegroeid in Mogadishu en daar voor lange tijd heeft geleefd, is daartoe onvoldoende. Immers, daarmee staat nog niet vast dat ze tot aan haar vertrek naar Nederland in Mogadishu heeft verbleven.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep op het ambtsbericht van december 2014 als volgt nader toegelicht. Uit het ambtsbericht volgt dat er sprake is van een verslechtering voor terugkeerders uit het westen omdat ze snel(ler) door Al-Shabaab als zodanig zullen worden herkend en zullen worden beschuldigd van verraad of spionage. Dit geldt volgens gemachtigde van verzoekster ook voor terugkeer naar Mogadishu. Voorts blijkt uit het nieuwe ambtsbericht dat er in Mogadishu sprake is van een golf van seksueel geweld. Ook het vredesleger maakt zich op grote schaal schuldig aan verkrachting. Dit geldt voor heel Somalië. Verder blijkt uit het ambtsbericht dat Al-Shabaab in de wijk Karaan in Mogadishu actief is en deze wijk ’s nachts controleert en dat Al-Shabaab in heel Mogadishu bomaanslagen pleegt.
8.1
Met betrekking tot de herkenning van terugkeerders door Al-Shabaab en daarmee samenhangende risico staat in het ambtsbericht – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“3.4.1 Vrijwillige terugkeer
(…) Terugkeerders worden volgens meerdere bronnen in de regel als zodanig herkend door hun (westers) gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Op subtiele wijze kunnen ze zich in Somalische ogen onderscheiden van mensen die al sinds jaar en dag in het gebied wonen. Mede vanwege de communicatieve cultuur in Somalië (zie ook paragraaf 1.1.4 over Al-Shabaab) kan bekend raken dat iemand is teruggekeerd. Hierdoor lopen ze het risico door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend en te worden beschuldigd van verraad of spionage. Daarom mijden terugkerende Somaliërs over het algemeen gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, zelfs als hun clan daar vandaan komt.”
8.1.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat het in voormelde passage genoemde risico gelopen wordt in gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab. Nu verzoekster haar herkomstgebied binnen Somalië niet aannemelijk heeft gemaakt en dus niet vaststaat dat zij zal terugkeren naar een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, is op voorhand uitgesloten dat hetgeen in voornoemde passage staat vermeld kan afdoen aan het eerdere besluit.
8.2
Met betrekking tot seksueel geweld staat in het ambtsbericht – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“2.5.4 Vrouwen
(…) Desondanks hadden vrouwen ook in deze verslagperiode te maken met ongelijke
behandeling. Bronnen spraken zelfs van een verslechtering van hun veiligheidssituatie, vanwege een groter risico op verkrachting en mishandeling. Somalië is volgens een recent rapport van
Save the Childrende slechtste plek ter wereld om vrouw te zijn (het land staat op de laatste, 178e, plaats). Een op de zestien vrouwen loopt het risico om te overlijden tijdens zwangerschap of bevalling, en moeders en (jonge) kinderen lopen grote kans voortijdig te overlijden. Ongeveer 15 % van de baby’s haalt de eerste verjaardag niet.
2.5.4.2 Alleenstaande vrouwen
Alleenstaande vrouwen zijn extra kwetsbaar, omdat zij bescherming van een man ontberen. (…) Zij vormen een kwetsbare groep als het gaat om toegang tot bescherming en levensbehoeften, en de vrouwen en meisjes lopen een grotere kans om slachtoffer te worden van (seksueel) geweld.
2.5.4.3 Seksueel en huiselijk geweld
Seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes kwam ook in deze verslagperiode
regelmatig voor in heel Somalië. In Mogadishu is verkrachting een groot
probleem. Volgens een onderzoeker van
Human Rights Watchis verkrachting een
dagelijkse dreiging voor vele meisjes en vrouwen in de hoofdstad. De in
Mogadishu gesitueerde ngo
Save Somali Women and Children(SSWC) telde in
anderhalf jaar meer dan 2000 slachtoffers.
Seksueel geweld is ook een groot probleem in ontheemdenkampen.(…)
In september 2014 kwam een rapport van
Human Rights Watchuit, waarin 21
vrouwen en meisjes aangaven slachtoffer te zijn geweest van groepsverkrachtingen
in militaire kampen van AMISOM.”
8.2.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de eerdere procedures niet is vastgesteld dat verzoekster als alleenstaande vrouw dient te worden aangemerkt en dat verweerder daarvan ook niet uitgaat. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat de passages uit het ambtsbericht die zien op alleenstaande vrouwen en op verblijf in ontheemdenkampen op verzoekster van toepassing zijn en is daarom op voorhand uitgesloten dat deze kunnen afdoen aan het eerdere besluit. Deze passages kunnen daarom niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dat in Mogadishu verkrachting een groot probleem is, kan evenmin als relevant nieuw feit of omstandigheid worden aangemerkt, nu verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze uit Mogadishu afkomstig is.
Voorts maakt het ambtsbericht weliswaar melding van een verslechtering van de veiligheidssituatie van vrouwen (paragraaf 2.5.4, pagina 59 onderaan) vanwege een groter risico op verkrachting en mishandeling, maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat juist verzoekster een reëel risico hierop loopt. Ook deze passage is daarom geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
8.3
Met betrekking tot de aanwezigheid en rol van Al-Shabaab in Mogadishu en meer specifiek de wijk Karaan staat in het ambtsbericht het volgende vermeld:
“1.2.1 Mogadishu
(…) In sommige buitenwijken, zoals Daynile, Heliwa (Hurriwa), Karaan, Yaaqshid, en
Dharkenley, waar het grootste ontheemdenkamp Badbado ligt, was de macht van de
overheid zeer beperkt en kon Al-Shabaab in alle openheid opereren. Wanneer de
politie ’s nachts uit de wijken vertrok, was Al-Shabaab er heer en meester. Op veel
plaatsen was nog geen straatverlichting. Ook gewone criminelen profiteerden
daarvan, waardoor misdaad op grote schaal voorkwam. Voorbijgangers werden op
straat overvallen en geschillen tussen rivaliserende clans uitgevochten. In de
eerste twee maanden van 2014 belandden volgens OCHA 624 slachtoffers van
wapen gerelateerd geweld in ziekenhuizen in Mogadishu.”
8.3.1
Voor zover uit het ambtsbericht kan worden opgemaakt dat er sprake is van een relevante wijziging van de veiligheidssituatie in Karaan ten opzichte van het eerdere besluit, is op voorhand uitgesloten dit kan afdoen aan het eerdere besluit, nu verzoekster haar herkomstgebied binnen Somalië niet aannemelijk heeft gemaakt.
8.4
De voorzieningenrechter concludeert, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat het ambtsbericht van december 2014 niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt.
9. Het betoog van gemachtigde van verzoekster dat de DT&V thans vreemdelingen uitzet naar Mogadishu, kan evenmin worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De wijze waarop een mogelijke uitzetting geëffectueerd zou (kunnen) worden, is geen omstandigheid die kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT8374).
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het eerdere besluit. Daarnaast is niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest Bahaddar, nu, zoals uit het voorgaande volgt, dat verzoekster met de door haar overgelegde verklaring nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Mogadishu en dat zij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest Bahaddar.
De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan een rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats is.
11. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond.
12. Nu in de hoofdzaak is beslist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.