ECLI:NL:RBDHA:2015:4058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
C-09-467416 - HA ZA 14-679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg beding in notariële akte en beoordeling van opschortende voorwaarden in een civiele procedure

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Den Haag, hebben eisers [A] c.s. een vordering ingesteld tegen gedaagde [C] GRONDBANK B.V. betreffende de betaling van een koopprijs van € 1.400.000,= voor een perceel grond. De zaak betreft de uitleg van een beding in een notariële akte en de beoordeling of de opschortende voorwaarden voor de betaling zijn vervuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in 2007 een koopovereenkomst hebben gesloten, waarbij de koopprijs afhankelijk was van de wijziging van het bestemmingsplan en de sanering van de grond. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail besproken, inclusief de onderhandelingen tussen partijen en de relevante correspondentie. De rechtbank concludeert dat de opschortende voorwaarden zijn vervuld, aangezien de sanering van de grond is goedgekeurd door het bevoegd gezag en het zakelijk recht van gebruik is beëindigd. De vordering van [A] c.s. tot betaling van de koopprijs wordt toegewezen, met rente en kosten. De vordering in reconventie van [C] tot opheffing van de gelegde beslagen wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt [C] in de proceskosten en de buitengerechtelijke incassokosten van [A] c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/467416 / HA ZA 14-679
Vonnis van 25 maart 2015
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats],
2.
[B],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te Honselersdijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] GRONDBANK B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.W.G. Oudijk te Utrecht.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 3 juni 2014, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met productie 1 tot en met 6;
  • het tussenvonnis van 17 september 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief van 24 november 2014 van mr. Oudijk, met productie 7;
  • de brief van 25 november 2014 van mr. Vogelaar, met producties 13 en 14;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2014.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [C] heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt. De brief van [C] van 24 december 2014 is aan het proces-verbaal gehecht en maakt onderdeel uit van het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] c.s. heeft begin 2007 aan [C] een perceel grond van ongeveer 20.000 m2, gelegen aan de [adres] te [plaats], gemeente [gemeente 1] (hierna: de Grond), verkocht. De op 17 februari 2007 getekende koopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang:
[…] De koopprijs van [de Grond] bedraagt € 65,00 (zegge: vijfenzestig euro) per m2.
Indien en zodra er voor [de Grond] een gewijzigd bestemmingsplan, waarin [de Grond] geheel of gedeeltelijk is aangewezen voor woondoeleinden, onherroepelijke rechtskracht heeft gekregen, dan is Koper jegens Verkoper een vergoeding van € 70,00 (zegge: zeventig euro) per m2 verschuldigd over dat deel van [de Grond] dat de bestemming woondoeleinden heeft gekregen.
Dit bedrag zal alsdan binnen zestig dagen nadat de onherroepelijk wijziging in een woonbestemming heeft plaatsgevonden, worden voldaan door creditering van de bank-/girorekening van Verkoper. De vergoeding zal door Koper aan Verkoper worden voldaan uiterlijk 7 jaar na ondertekening van deze overeenkomst door koper ongeacht of de voornoemde bestemmingswijziging heeft plaatsgevonden. […]
2.2.
Op 11 april 2007 is van het door UDM West verrichte bodemonderzoek, waarbij olieverontreiniging is geconstateerd, een rapport opgemaakt. Daarop zijn [A] c.s. en [C] op 22 mei 2007 het volgende nader overeengekomen:
[…] Verkoper zal, voor zijn/haar risico, zorgdragen voor sanering van de op pagina achttien van voornoemd rapport onder het kopje “stookruimte en voormalige bovengrondse tank” omschreven verontreiniging van het verkochte, met dien verstande dat het verkochte na die sanering geschikt dient te zijn voor het door koper beoogde gebruik, zijnde woningbouw. […].
Partijen zijn met betrekking tot de voorwaarden waaronder de overeengekomen vergoeding als bedoeld onder het kopje “KOOPPRIJS” door koper verschuldigd is, in aanvulling en in afwijking van de eerder gesloten overeenkomst nader overeengekomen dat bedoelde vergoeding pas door koper verschuldigd zal zijn op het moment dat het zakelijk recht van gebruik ten behoeve van de verkoper, de comparant sub 2.A., is beëindigd èn de sanering tijdig, dat wil zeggen voor het einde van het zakelijk recht van gebruik, ten genoegen van koper heeft plaatsgevonden (hieronder wordt mede verstaan dat er een schriftelijke goedkeuring door het bevoegd gezag dient te zijn afgegeven ten aanzien van de uitgevoerde sanering). Vorenstaande geldt ook in het geval dat dat moment gelegen is na de in de eerdere overeenkomst opgenomen termijn van 7 jaar. […]
2.3.
[A] c.s. heeft de Grond op 17 juli 2007 aan [C] geleverd. De notariële akte luidt, voor zover hier van belang:
[…]
KOOPPRIJS
De koopprijs van [de Grond] bedraagt vijf en zestig euro (€ 65,00) per vierkante meter […]
Ter aanvulling op het vorenstaande wordt overigens nog verwezen naar hetgeen hieromtrent nader in de koopovereenkomst is opgenomen, woordelijk luidende als volgt:
“Indien en zodra er voor [de Grond] een gewijzigd bestemmingsplan, waarin [de Grond] geheel of gedeeltelijk is aangewezen voor woondoeleinden, onherroepelijke rechtskracht heeft gekregen, dan is Koper jegens Verkoper een vergoeding
van € 70,00 (zegge: zeventig euro) per m2 verschuldigd over dat deel van[de Grond] dat de bestemming woondoeleinden heeft gekregen.
Dit bedrag zal alsdan binnen zestig dagen nadat de onherroepelijk wijziging in een woonbestemming heeft plaatsgevonden, worden voldaan door creditering van de bank-/girorekening van Verkoper. De vergoeding zal door Koper aan Verkoper worden voldaan uiterlijk 7 jaar na ondertekening van deze overeenkomst door koper ongeacht of de voornoemde bestemmingswijziging heeft plaatsgevonden.”
[…]
EIGENSCHAPPEN VAN HET REGISTERGOED/VERONTREINIGING
[…]
Naar aanleiding van dit onderzoek, waarbij olieverontreiniging is geconstateerd, zijn partijen nader overeengekomen als volgt:
Verkoper zal, voor zijn/haar risico, zorgdragen voor sanering van de op pagina achttien van voornoemd rapport onder het kopje “stookruimte en voormalige bovengrondse tank” omschreven verontreiniging van het verkochte, met dien verstande dat het verkochte na die sanering geschikt dient te zijn voor het door koper beoogde gebruik, zijnde woningbouw. […]
Partijen zijn met betrekking tot de voorwaarden waaronder de overeengekomen vergoeding als bedoeld onder het kopje “KOOPPRIJS” door koper verschuldigd is, in aanvulling en in afwijking van de eerder gesloten overeenkomst nader overeengekomen dat bedoelde vergoeding pas door koper verschuldigd zal zijn op het moment dat het zakelijk recht van gebruik ten behoeve van verkoper, de volmachtgever sub 2.A., is beëindigd èn de sanering tijdig, dat wil zeggen voor het einde van het zakelijk recht van gebruik, ten genoegen van koper heeft plaatsgevonden (hieronder wordt mede verstaan dat er een schriftelijke goedkeuring door het bevoegd gezag dient te zijn afgegeven ten aanzien van de uitgevoerde sanering). Vorenstaande geldt ook in het geval dat dat moment gelegen is na de in de eerdere overeenkomst opgenomen termijn van zeven jaar. […]
Met inachtneming van het vorenstaande heeft koper geen beroep gedaan op de in de koopovereenkomst dienaangaande opgenomen ontbindende voorwaarde.
2.4.
Eveneens op 17 juli 2007 heeft [C] de Grond onder exact dezelfde voorwaarden verkocht en geleverd aan Staedion.
2.5.
De bestemming van de Grond is tot op heden niet gewijzigd in woningdoeleinden.
2.6.
Op 13 maart 2014 heeft [A] c.s. [C] verzocht om betaling van de bij de koopovereenkomst overeengekomen vergoeding van € 1.400.000,=. [A] c.s. heeft voor deze vordering diverse beslagen ten laste van [C] onder derden, waaronder Staedion, laten leggen.

3.Het geschil

3.1.
[A] c.s. vordert in conventie samengevat - veroordeling van [C] tot betaling van € 1.400.000,=, vermeerderd met rente en kosten. [C] voert verweer.
3.2.
[C] vordert in reconventie samengevat - opheffing van de op verzoek van [A] c.s. gelegde beslagen, op straffe van een dwangsom. [A] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[A] c.s. heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [C] is uit hoofde van de koopovereenkomst/notariële akte van levering gehouden het tweede deel van de koopprijs van de Grond ter hoogte van € 1.400.000,= aan [A] c.s. te betalen, omdat de zevenjaarstermijn is verstreken, de Grond gesaneerd en het zakelijk gebruik van de Grond beëindigd. [C] weigert deze verbintenis na te komen.
4.2.
[C] heeft de stellingen van [A] c.s. gemotiveerd betwist.
Zij heeft daartegen aangevoerd dat de betreffende passage uit de koopovereenkomst/notariële akte van levering niet strookt met de tussen partijen gemaakte afspraken. Het is steeds de bedoeling van partijen geweest dat het tweede deel van de koopprijs van € 1.400.000,= enkel aan [A] c.s. verschuldigd zal worden, als de Grond de bestemming “wonen” krijgt. Dat is niet gebeurd en daarom is het tweede deel van de koopprijs niet verschuldigd, aldus [C]. Subsidiair voert [C] als verweer dat het tweede deel van de koopprijs nog niet opeisbaar is.
4.3.
De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of [C] de verplichting heeft het tweede deel van de koopprijs ad € 1.400.000,= aan [A] c.s. te betalen. Daartoe dient de rechtbank de hiervoor onder 2.1 en 2.3 aangehaalde passage in de notariële akte uit te leggen. Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Bij de beoordeling gaat het dan niet slechts om een (zuiver) taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Steeds zijn daarbij van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan. Aan de hand van deze maatstaven legt de rechtbank de betreffende passage uit.
4.4.
[A] c.s. en [C] hebben vanaf eind 2006 onderhandeld over de koop/verkoop en levering van de Grond. Gebleken is dat de onderhandelingen zijn gevoerd door de makelaars van partijen, [D] namens [A] c.s. en [E] namens [C]. Gesteld noch gebleken is dat voor de totstandkoming van de koopovereenkomst respectievelijk notariële akte meer dan één concept tussen [A] c.s. en [C] is uitgewisseld. Wel zijn naar aanleiding van de geconstateerde bodemverontreiniging in april 2007 nadere afspraken tussen partijen gemaakt (zie hiervoor onder 2.2). De notariële akte is vervolgens verleden door mr. [notaris], notaris te [gemeente 2]. Nu partijen zijn bijgestaan door (juridisch) deskundige adviseurs en de akte ziet op een zuiver commerciële transactie, komt bij de uitleg van de betreffende passage het nodige gewicht toe aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen ervan.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de taalkundige uitleg van de betreffende passage met zich dat deze bezwaarlijk anders gelezen kan worden dan dat het tweede deel van de koopprijs (in de akte genoemd “vergoeding”) uiterlijk zeven jaar na ondertekening van de koopovereenkomst, dus te rekenen vanaf 17 februari 2007, door [C] moet worden betaald. Daarbij is expliciet vermeld dat de vergoeding moet worden voldaan “ongeacht of de voornoemde bestemmingswijziging heeft plaatsgevonden”.
Het voorgaande wordt bovendien bevestigd in de afspraken die partijen hebben gemaakt naar aanleiding van de bodemverontreiniging in april 2007. Bij die gelegenheid hebben partijen namelijk nadere afspraken gemaakt over het moment van betaling van de vergoeding, waarvoor bij de opschortende voorwaarden uitdrukkelijk is vermeld: “Vorenstaande geldt ook in het geval dat dat moment gelegen is na de in de eerdere overeenkomst opgenomen termijn van zeven jaar”. Die nadere afspraken zijn door partijen op 22 mei 2007 ondertekend (zie 2.2 hiervoor) en vervolgens ongewijzigd in de notariële akte van levering opgenomen.
4.6.
[C] heeft nog wel een fax van 6 december 2006 (als productie 3) overgelegd, waarvan zij stelt dat daaruit blijkt dat de bestemmingswijziging voor haar een harde voorwaarde was voor het betalen van de vergoeding. In de fax stelde [E] namens [C] voor:
“Tevens willen wij de nabetaling betalen bij bestemmingsverandering in wonen en niet “of na 5 jaar” aangezien de gemeentelijke procedures niet door ons te sturen zijn en daarmee het risico aanzienlijk groter wordt. Wij wachten gaarne een reactie van uw zijde af.”
Tijdens de comparitie is onbetwist door [A] c.s. gesteld dat [D] namens [A] c.s. op dit voorstel heeft laten weten dat [A] c.s. een harde datum in het contract wilde voor de betaling van de vergoeding; [C] kon zich op de comparitie niet herinneren hoe destijds op het voorstel door/namens [A] c.s. was gereageerd. Feit is dat uiteindelijk niet een vijfjaarstermijn (genoemd in de fax) maar een zevenjaarstermijn in de koopovereenkomst van 17 februari 2007 en notariële akte is opgenomen, die in de aanvullende overeenkomst van 22 mei 2007 ook nog eens expliciet wordt genoemd. De rechtbank maakt uit deze gang van zaken slechts op dat het moment van verschuldigdheid van de vergoeding expliciet onderwerp van de onderhandelingen is geweest tussen partijen, waarvan het resultaat in zowel de koopovereenkomst als de notariële akte is opgenomen.
4.7.
De tekst van de betreffende passage en de geschiedenis van de totstandkoming ervan bieden aldus geen aanknoping voor toekenning van een andere dan de hiervoor bedoelde betekenis. Dat het interne business model van [C] niet met de inhoud van de passage strookt, zoals door [C] aangevoerd, maakt de betekenis van de passage niet anders. Andere feiten en omstandigheden die voor de uitleg van de passage relevant zouden kunnen zijn, heeft [C] niet aangevoerd.
4.8.
De akte levert ingevolge artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op. Dit houdt – kort gezegd – in dat de inhoud van de akte als vaststaand moet worden aangenomen, behoudens tegenbewijs door [C]. [C] heeft echter geen (voldoende concrete) feiten gesteld om tot dat tegenbewijs te worden toegelaten. Dat betekent dat het tweede deel van de koopprijs van € 1.400.000,= door [C] aan [A] c.s. verschuldigd is.
4.9.
Subsidiair heeft [C] aangevoerd dat de verplichting tot betaling van het bedrag van € 1.400.000,= nog niet opeisbaar is. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vergoeding van € 1.400.000,= pas door [C] verschuldigd zal zijn, als (1) het zakelijk recht van gebruik van de Grond ten behoeve van [B] is beëindigd en (2) de sanering ten genoegen van [C] heeft plaatsgevonden (hieronder wordt mede verstaan dat er een schriftelijke goedkeuring door het bevoegd gezag, te weten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, dient te zijn afgegeven ten aanzien van de uitgevoerde sanering). De rechtbank zal daarom nagaan of deze opschortende voorwaarden zijn vervuld.
4.11.
Ter comparitie heeft [B] verklaard dat het zakelijk recht van gebruik van de Grond (opgenomen in artikel 15 van de notariële akte van levering) omstreeks september 2013 door hem is beëindigd. Dat [C] daarvan destijds niet terstond op de hoogte is gesteld, hetgeen [A] c.s. overigens betwist, maakt het voorgaande niet anders.
4.12.
De beschikking van 11 februari 2014 van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland luidt, voor zover hier van belang:
[…]
BESLISSING van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op grond van artikel 13 en 14 van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS).
1. Aanleiding
Op 15 januari ontvingen wij van BMA Milieu B.V. een BUS evaluatieverslag categorie mobiel […]. Het saneringsverslag heeft betrekking op de uitvoering van de sanering op [de Grond].
[…]
3. Overwegingen
Algemeen
- Op 27 september 2013 ontvingen wij een melding in de zin van artikel 6 van het BUS, met het voornemen [de Grond] te saneren overeenkomstig het BUS. De sanering valt onder categorie mobiel. […]
- Op 9 januari 2014 is ons gemeld dat de sanering is voltooid.
Ten aanzien van de sanering
De verontreinigde grond met minerale olie is ontgraven en afgevoerd naar een erkend verwerker. [ …] Bij het ontgraven van de verontreinigde grond met minerale olie is een “nest” van circa 2 m3 asbest verdacht plaatmateriaal aangetroffen. Deze verontreiniging is in overleg met een handhavingsambtenaar van Omgevingsdienst Haaglanden afgevoerd naar een erkend verwerker. Wij hebben de inhoud van de BUS evaluatie immobiel gecontroleerd aan de hand van de BUS-melding van 27 september 2013 en concluderen dat deze hiermee in overeenstemming is.
Ten aanzien van de inhoud van het saneringsverslag
Op grond van artikel 14, eerste lid van het BUS kunnen wij alleen instemmen met het saneringsverslag indien de sanering voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 4 van het BUS. […]
Ten aanzien hiervan concluderen wij dat is gesaneerd overeenkomstig het bij of krachtens artikel 4 van het BUS.
5. Besluit
Wij stellen vast dat is gesaneerd overeenkomstig het bij of krachtens artikel 4 van het BUS. Wij besluiten daarom in te stemmen met het saneringsverslag. Wij beschouwen de sanering als afgerond.
[…]
4.13.
Tijdens de comparitie heeft [C] de zorg geuit dat de beschikking slechts ziet op de immobiele sanering van de Grond, terwijl de Grond ook mobiel gesaneerd moet zijn teneinde geschikt te zijn voor woningbouw. [C] leidt dat af uit de tekst van de beschikking, waarin eenmaal het woord “immobiel” voorkomt. Weliswaar blijkt uit de beschikking van 11 februari 2014 onder het kopje “Ten aanzien van de sanering” dat zowel de mobiele verontreiniging (afvoer verontreinigde grond) als immobiele verontreiniging (asbest) zijn afgevoerd naar een erkend verwerker, maar die conclusie wordt niet doorgetrokken onder het kopje “Besluit”, aldus [C]. Desgevraagd heeft [C] verklaard dat er verder geen aanknopingspunten zijn voor haar standpunt dat de sanering enkel ziet op de immobiele verontreiniging.
4.14.
Volgens [A] c.s. ziet de beschikking van 11 februari 2014 op de afgeronde sanering van zowel de mobiele als immobiele verontreiniging. Dat blijkt volgens [A] c.s. ten eerste uit de beschikking zelf, waar onder het kopje “Aanleiding” de categorie mobiel is vermeld. Uit het BUS evaluatieverslag mobiel (de tweede productie 13 van [A] c.s.) blijkt onder 5.11 dat zich tijdens de sanering wijzigingen hebben voorgedaan ten opzichte van de melding en onder 5.12 dat die zijn gemeld bij het bevoegd gezag. Die wijzigingen zijn omschreven onder 7 (“Bijzonderheden tijdens de sanering”) in het BUS evaluatieverslag mobiel en, vervolgens, vrijwel letterlijk overgenomen in de beschikking onder het kopje “Ten aanzien van de sanering”. Zowel de mobiele verontreiniging (afvoer verontreinigde grond) als immobiele verontreiniging (asbest) zijn afgevoerd naar een erkend verwerker. Daarmee heeft de sanering die partijen zijn overeengekomen plaatsgevonden, aldus [A] c.s.
4.15.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. [A] c.s. en [C] zijn overeengekomen dat [A] c.s. zorg zal dragen voor sanering van de verontreiniging als omschreven onder het kopje “stookruimte en voormalige bovengrondse tank” uit voormeld rapport van UDM West van 11 april 2007, met dien verstande dat de Grond na de sanering geschikt dient te zijn voor het beoogde gebruik, te weten woningbouw (zie ook 2.2 hiervoor). Die sanering heeft plaatsgevonden als omschreven in de beschikking van 11 februari 2014. De rechtbank is met [A] c.s. en [C] van oordeel dat de sanering materieel ziet op zowel de mobiele als de immobiele verontreiniging, nu zowel de mobiele verontreiniging (afvoer verontreinigde grond) als immobiele verontreiniging (asbest) zijn afgevoerd naar een erkend verwerker. Dat die conclusie niet expliciet is vermeld onder het kopje “Besluit” in de beschikking, maakt het voorgaande niet anders. De tekst onder het kopje “Besluit” is overigens zodanig geformuleerd dat zowel het lijf van de beschikking als het onderliggende saneringsverslag moeten worden bestudeerd om te weten welke sanering feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu de sanering ziet op de mobiele en immobiele verontreiniging, als gevolg waarvan de Grond ook volgens [C] geschikt is voor woningbouw, stelt de rechtbank vast dat de sanering ten genoegen van [C] heeft plaatsgevonden.
4.16.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de hiervoor onder 4.10 genoemde opschortende voorwaarden zijn vervuld.
4.17.
Dat betekent dat de vordering tot betaling van € 1.400.000,= aan [A] c.s. zal worden toegewezen. [A] c.s. heeft de vordering bij brief van 13 maart 2014 opgeëist met het verzoek zo spoedig mogelijk tot betaling over te gaan (productie 5 bij dagvaarding). Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste feiten beschouwt de rechtbank een betalingstermijn van twee dagen als een redelijke termijn voor de nakoming. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 16 maart 2014.
4.18.
[A] c.s. maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [A] c.s. heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht (zoals eerdergenoemde brief van 13 maart 2014). De hoogte van de vergoeding is niet afhankelijk van welke incassohandelingen zijn verricht, maar wordt in het Besluit als percentage van de hoofdsom berekend (zie ook Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Op grond daarvan zal een bedrag van
€ 6.775,= worden toegewezen
.
4.19.
[A] c.s. vordert [C] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 553,11 voor verschotten en € 3.211,= voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,=).
4.20.
[C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 1.519,=
- salaris advocaat
6.422,=(2,0 punten × tarief € 3.211,=)
Totaal € 8.034,80
Voor veroordeling van [C] in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
in reconventie
4.21.
Omdat de vordering in conventie zal worden toegewezen, is er geen aanleiding de op verzoek van [A] c.s. gelegde beslagen op te heffen. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.
4.22.
[C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [C] om aan [A] c.s. te betalen een bedrag van € 1.400.000,00 (één miljoen vierhonderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 16 maart 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [C] tot betaling van € 6.775,= aan [A] c.s. ter zake buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [C] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.764,11,
5.4.
veroordeelt [C] in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op € 8.034,80,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [C] in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 2226