Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 december 2014 met producties;
- de conclusie van antwoord van 8 april 2015 met producties;
- het tussenvonnis van 13 mei 2015 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de akte houdende overlegging aanvullende producties aan de zijde van Pretium van 14 juli 2015;
- de akte houdende nadere producties aan de zijde van de Tros van 14 juli 2015;
- het proces-verbaal van de op 14 juli 2015 gehouden comparitie van partijen.;
- de brief van mr. Klöters van 21 juli 2015 met opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal;
- de brief van mr. O.G. Trojan van 23 juli 205 met opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal;
- de brief van mr. Van Kaam van 24 juli 2015 met een reactie op de brief van mr. Trojan;
- de brief van mr. Trojan van 27 juli 2015 met een reactie op de laatst vermelde brief.
2.De feiten
Leeft Pretium het sinds 13 juni 2014 geldende schriftelijkheidsvereiste na?
Zo ja, op welke wijze wordt hier door Pretium aan voldaan?
In hoeverre beschouwt Pretium het bevestigen van de overeenkomst door het drukken op de 1-toets op zichzelf in overeenstemming met het schriftelijkheidsvereiste?
Bereiken Pretium signalen dat consumenten vragen of klachten hebben over het schriftelijkheidsvereiste en de wijze/mate waarop/in daar door Pretium aan voldaan wordt?
Zijn er de komende maanden aanpassingen ingepland op de wijze waarop Pretium probeert consumenten door middel van telemarketing tot het sluiten van een overeenkomst te brengen?