ECLI:NL:RBDHA:2016:10838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid voor Ziektewet-uitkering na ziekmelding en geschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Noorlander, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW), welke aanvraag door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij eiseres zich had ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een uitkering had ontvangen, maar dat deze was beëindigd. Eiseres heeft tegen de afwijzing van haar aanvraag beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat was aangepast aan haar klachten.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat de aanpassingen in de FML op goede gronden berustten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was om ten minste één van de eerder geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de onvoldoende aanpassing van de FML en de aanmerkingen over de geduide functies, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de geschiktheid voor de functies correct was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de ZW-uitkering door verweerder terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de toepassing van de relevante wetgeving in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 16 oktober 2015 afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en dit beroep nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk (tot 31 december 2012) werkzaam als programmamedewerker bij de [stichting] voor gemiddeld 20 uren per week. Op 20 december 2013 heeft zij zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) wegens lichamelijke en psychische klachten ziek gemeld. Hierop heeft zij een uitkering ingevolge de ZW ontvangen. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 29 april 2015 tot beëindiging van die uitkering per 30 mei 2015 is bij besluit van 4 december 2015 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 augustus 2016 heeft deze rechtbank geoordeeld dat verweerder op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 19aa van de ZW en het beroep van eiseres ongegrond verklaard (SGR AWB 16/301). Op 20 augustus 2015 heeft eiseres zich wegens een toename van haar lichamelijke en psychische klachten vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WW opnieuw ziek gemeld.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres met ingang van 16 oktober 2015 (onveranderd) geschikt is om de eerder geduide functies, zoals ten grondslag gelegd aan het besluit van 29 april 2015 tot beëindiging van de ZW-uitkering, te verrichten.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Primair voert zij aan dat verweerder de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende heeft aangepast aan de schouderklachten (slijmbeursontsteking) die zich na het besluit van 29 april 2015 bij eiseres (verder) hebben ontwikkeld. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de drie (eerder) geduide functies door verweerder ten onrechte als eigen arbeid zijn aangemerkt. Meer subsidiair betwist eiseres dat zij in staat moet worden geacht de geduide functies te kunnen uitvoeren.
4.1.
Eiseres is op 13 oktober 2015 gezien door de primaire verzekeringsarts. Op diezelfde datum heeft de verzekeringsarts van haar bevindingen, gebaseerd op het spreekuur en het dossieronderzoek, een rapportage opgemaakt. Volgens deze rapportage heeft eiseres zich ziekgemeld wegens klachten als gevolg van een slijmbeursontsteking. Deze klachten waren volgens eiseres al in een beginnend stadium aanwezig ten tijde van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling en zijn thans verergerd. Dat geldt ook voor de psychische klachten. Op 1 oktober 2015 heeft een intakegesprek bij GGZ Leiden plaatsgevonden in verband met de (behandeling van) depressieve klachten van eiseres alsook in verband met de verdere aanpak van haar pijnklachten als gevolg van fibromyalgie. De verzekeringsarts stelt vast dat de reële beperkingen bij eiseres zijn toegenomen waardoor de FML van 7 april 2015, aan de hand waarvan de arbeidsdeskundige de functies heeft geduid op grond waarvan de ZW‑uitkering bij besluit van 29 april 2015 is beëindigd, dient te worden bijgesteld.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 24 november 2015 een rapport opgemaakt, waarin hij de bevindingen van de primaire verzekeringsarts heeft beoordeeld aan de hand van de door eiseres naar voren gebrachte bezwaren, het dossier, de bevindingen van het medisch spreekuur van 20 november 2015 en het verhandelde tijdens de hoorzitting van 24 november 2015. Eiseres heeft als nieuwe verwikkelingen naar voren gebracht dat zij medicatie gebruikt tegen een depressie en dat zij injecties krijgt tegen de slijmbeursontsteking in haar schouder. De verzekeringsarts b&b concludeert dat het medische onderzoek, de veelheid aan klachten en de behandeling daarvan [woonplaats] tot een uitgebreider, maar niet ander inzicht in hoe eiseres functioneert en kan functioneren. Het verrichte psychische en lichamelijke onderzoek bevestigt zowel de beperkingen van eiseres als haar mogelijkheden. Het oordeel van de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid van eiseres kan volgens de verzekeringsarts b&b, ook gelet op de vaststelling van een slijmbeursontsteking en het gebruik van medicatie, worden gevolgd.
4.3.
Naar aanleiding van het door eiseres ingediende beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b op 10 maart 2016 een aanvullende rapportage opgesteld. De in beroep door eiseres naar voren gebrachte argumenten en de overgelegde informatie geven de verzekeringsarts b&b geen aanleiding tot wijziging van het eerder door hem met betrekking tot de belastbaarheid van eiseres ingenomen standpunt.
5.1.
Voor wat betreft de beroepsgrond van eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bij haar na het besluit van 29 april 2015 ontstane schouderklachten overweegt de rechtbank als volgt. Uit de hiervoor genoemde rapportages van de verzekeringsartsen volgt dat beide artsen aandacht hebben besteed aan alle door eiseres geuite klachten, waaronder de geclaimde schouderklachten als gevolg van een slijmbeursontsteking. Eiseres is lichamelijk onderzocht, welk onderzoek onder meer was gericht op de (rechter)schouderfunctie. Tevens blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij de door eiseres gebruikte medicatie, waaronder de antidepressiva die zij in juni 2015 is gaan gebruiken, bij hun beoordeling hebben meegewogen. Geconcludeerd is dat eiseres als gevolg van met name de schouderklachten op de datum in geding van 16 oktober 2015 op een aantal gebieden meer beperkt was te achten dan ten tijde van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling, zodat bijstelling van de FML van 7 april 2015 noodzakelijk was. Daarin waren beperkingen aangenomen in de rubrieken ‘sociaal functioneren’, ‘aanpassing aan fysieke omgevingseisen’, ‘dynamische handelingen’, ‘statische houdingen’ en ‘werktijden’. De arbeidsdeskundige is volgens zijn rapport van 15 oktober 2015 overeenkomstig de instructie van de primaire verzekeringsarts uitgegaan van de volgende aanpassingen ten opzichte van die FML:
  • lokalisatie van de beperkingen is rechts:
  • werken met toetsenbord en muis is beperkt tot twee uur per dag;
  • frequent reiken tijdens het werk is licht beperkt voor rechts (600x); links kan tot maximaal 1.200x per uur;
  • tillen of dragen is licht beperkt met als aanvulling: dragen korte afstand, 5 kg, wat langer;
  • boven schouderhoogte actief zijn heeft als toelichting: met rechts nu niet, hooguit enkele tellen.
5.2.
Nu door eiseres geen medisch objectieve gegevens zijn overgelegd, waaruit volgt dat de aanpassingen ten opzichte van de FML van 7 april 2015 onjuist zijn en dat op de datum in geding meer beperkingen aanwezig waren dan de beperkingen die door de verzekeringsarts b&b zijn aangenomen, bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om de conclusie ten aanzien van de belastbaarheid van eiseres voor onjuist te houden. De door eiseres overgelegde brief van de GGD-arts E. Gorlee van 28 januari 2016 kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor de motivering daarvan verwijst de rechtbank naar wat daarover in de uitspraak van 11augustus 2016 in de procedure met kenmerk SGR AWB 16/301 is overwogen. Voor wat betreft de beoordeling van de door eiseres in beroep overgelegde brief van de psychotherapeut E. van Dijk van 14 januari 2016 verwijst de rechtbank eveneens naar deze uitspraak. Anders dan eiseres voorts betoogt, valt evenmin in te zien dat in het kader van deze ziektewetbeoordeling een geheel nieuwe medische beoordeling had moeten plaatsvinden en niet had mogen worden volstaan met een onderzoek naar de gestelde toegenomen beperkingen ten opzichte van de beperkingen, zoals die op 7 april 2015 waren vastgesteld.
5.3.
Het argument van eiseres dat ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden met de behandelend sector, slaagt evenmin. Met de verzekeringsarts b&b is de rechtbank van oordeel dat uit het betoog van eiseres niet valt op te maken welk overleg tot welk ander medisch inzicht zou hebben moeten leiden. Daarnaast heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) meerdere malen overwogen dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel (zie onder meer zijn uitspraak van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863).
6. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
7.1.
Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet de drie eerder geduide functies als haar arbeid had behoren aan te merken maar haar laatstelijk uitgevoerde werk als programmamedewerker, omdat zij sinds de Eerstejaars Ziektewet‑beoordeling opnieuw ziek is geworden.
7.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin dient te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Zoals de CRvB heeft overwogen in de uitspraak van 28 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4920), lijdt deze regel echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA. De rechtbank acht het evenals verweerder in de rede liggen dat na een geschiktverklaring met toepassing van artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de Zw, indien niet in een andere functie is hervat, bij nieuwe ziekmeldingen eveneens als beoordelingsmaatstaf geldt dat geen sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid (artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder a van de ZW) als betrokkene in staat is om ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de eerdere geschiktverklaring te vervullen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2011-2012, 33 241, nr. 3, blz. 11-12), behorende bij de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa). Daaruit volgt dat bij een herbeoordeling in het kader van de ZW de ongeschiktheid tot werken wordt beoordeeld op basis van het wel of niet kunnen verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid. Het gaat er daarbij om (langdurige) uitkeringsafhankelijkheid te voorkomen en de arbeidsmarktpositie van zieke vangnetters structureel te verbeteren. Hervatting in passend werk levert hieraan een bijdrage. De aanscherping van het ZW-begrip bevordert dit, aldus de memorie van toelichting. Het ter zitting ingenomen standpunt dat dient te worden beoordeeld of eiseres in staat kan worden geacht om drie, in plaats van één, van de geduide functies te vervullen, faalt. Dat standpunt is niet in overeenstemming met de hiervoor omschreven doelstelling van de Wet BeZaVa en het streven de verzekerde bij een nieuwe ziekmelding eerst dan voor een uitkering ingevolge de ZW in aanmerking te laten komen wanneer hij niet in staat blijkt te zijn een inkomen te verdienen in algemeen geaccepteerde arbeid.
8.1.
Eiseres voert in beroep (meer subsidiair) aan dat zij niet in staat is de geduide functies uit te voeren.
8.2.
Voor wat betreft de voor eiseres eerder geduide functies stelt de rechtbank vast dat in de procedure met kenmerk SGR AWB 16/301 aan de hand van de FML van 7 april 2015 door de arbeidsdeskundige functies zijn geselecteerd waarbij de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden, te weten: machinaal metaalbewerker, exclusief bankwerk (SBC‑code 264122), inpakker, handmatig (SBC-code 111190) en administratief medewerker, beginnend (SBC-code 315090).
8.3.
In haar rapport van 15 oktober 2015 heeft de arbeidsdeskundige aangegeven op welke gebieden – volgens de primaire verzekeringsarts – de belastbaarheid van eiseres in verband met de (medisch objectiveerbare) toegenomen klachten afwijkt van de op 7 april 2015 opgestelde FML. De rechtbank verwijst verder naar wat daarover onder 5.1 is overwogen.
8.4.
Blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 1 april 2016 wordt in de functie van machinaal metaalbewerker, exclusief bankwerk de afgenomen belastbaarheid van eiseres niet overschreden. Hij verwijst daarvoor naar het rapport Resultaat Functiebeoordeling, waaruit volgt dat er ten aanzien van deze functie minimale eisen zijn voor wat betreft reiken, dat er ten aanzien van duwen/trekken geen bijzondere belastingen zijn en dat er in het geheel geen eisen worden vermeld ten aanzien van het boven schouderhoogte actief zijn. De arbeidsdeskundige b&b erkent evenwel dat met betrekking tot de functie van inpakker (handmatig) forse eisen gelden ten aanzien van frequent reiken en dat in de functie van administratief medewerker (beginnend) de beperkte maximale duur van twee uur per dag werken met toetsenbord en muis wordt overschreden. De arbeidsdeskundige b&b is evenwel van mening dat eiseres naast de functie van machinaal metaalbewerker, exclusief bankwerk tevens in staat moet worden geacht de werkzaamheden behorende bij de vierde in april 2015 geduide functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) uit te voeren.
8.5.
Voor zover eiseres met haar meer subsidiaire beroepsgrond doelt op haar medische beperkingen waarmee in de FML niet voldoende rekening zou zijn gehouden, overweegt de rechtbank dat, zoals uit het voorgaande blijkt, de daarop betrekking hebbende beroepsgronden geen doel treffen. Ook ziet de rechtbank in het door eiseres aangevoerde geen reden het door de arbeidsdeskundige b&b ingenomen en inzichtelijk gemotiveerde standpunt dat eiseres met inachtneming van haar beperkingen per 16 oktober 2015 geschikt was voor het vervullen van twee bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling geduide functies (de functie van machinaal metaalbewerker, exclusief bankwerk en de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur) niet te volgen.
9. Gezien het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres om een ZW-uitkering per 16 oktober 2015 terecht heeft afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.