In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Noorlander, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW), welke aanvraag door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij eiseres zich had ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een uitkering had ontvangen, maar dat deze was beëindigd. Eiseres heeft tegen de afwijzing van haar aanvraag beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat was aangepast aan haar klachten.
De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat de aanpassingen in de FML op goede gronden berustten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was om ten minste één van de eerder geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de onvoldoende aanpassing van de FML en de aanmerkingen over de geduide functies, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de geschiktheid voor de functies correct was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de ZW-uitkering door verweerder terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de toepassing van de relevante wetgeving in het kader van de Ziektewet.