ECLI:NL:RBDHA:2016:12999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunningen voor het oprichten van strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin

Op 1 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunningen voor het tijdelijk plaatsen van strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres, die bezwaar maakte tegen de verleende vergunningen aan Beachclub People en Stichting Leef met de Zee, gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten van de gemeente Den Haag onvoldoende gemotiveerd waren en niet voldeden aan de eisen van de wet. De rechtbank verwees naar een eerdere tussenuitspraak waarin al gebreken waren geconstateerd in de motivering van de vergunningverlening. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat de gekozen locaties voor de strandhuisjes in overeenstemming waren met de geldende structuurvisie en het masterplan voor Kijkduin. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de gemeente op het griffierecht aan eiseres te vergoeden, evenals de proceskosten die eiseres had gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om belangen van betrokken partijen adequaat te wegen in het kader van omgevingsrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/7879 en SGR 16/423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2016 in de zaken tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1.
Beachclub People (People), te Den Haag ,
2.
Stichting Leef met de Zee (Leef met de Zee), te Den Haag , vergunninghouders
(gemachtigde: mr. E. Koornwinder).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2015 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan People omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van 20 seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin nabij de strandslagen 2 en 2a voor een periode van vijf jaar.
Bij besluit van 29 september 2015, eveneens gepubliceerd op 1 oktober 2015 (bestreden besluit 2), heeft verweerder aan Leef met de Zee omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van 20 seizoensgebonden strandhuisjes op het Zuiderstrand van Kijkduin tussen de strandslagen 2a en 3 voor een periode van vijf jaar.
Eisers hebben zowel tegen bestreden besluit 1 als tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld, zaaknummer SGR 15/7879, respectievelijk SGR 16/423. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouders hebben hun zienswijze gegeven op de beroepen.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. De beroepen zijn gevoegd behandeld, alsmede met het beroep van [persoon 3] en [persoon 4] , zaaknummer SGR 15/8072, in welke zaak de rechtbank op 31 maart 2016 einduitspraak heeft gedaan.
Namens [eiseres] zijn verschenen [persoon 5] en [persoon 6] , bijgestaan door gemachtigde Plug. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [persoon 7] en [persoon 8] . Namens People zijn verschenen [persoon 9] en
[persoon 10] , bijgestaan door gemachtigde Koornwinder. Namens Leef met de Zee zijn verschenen [persoon 11] en [persoon 12] , eveneens bijgestaan door gemachtigde Koornwinder.
Bij tussenuitspraak van 31 maart 2016 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
[eiseres] en Leef met de Zee hebben hierop schriftelijke zienswijzen gegeven.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen bericht dat uitspraak zal worden gedaan door een andere rechter, mr. D.R. van der Meer, dan de rechter die de zaken op de eerdere zitting heeft behandeld.
People heeft de rechtbank verzocht de gevoegde behandeling van de zaken ongedaan te maken. De rechtbank heeft dit verzoek niet gehonoreerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het verzoek van People om in de procedure met zaaknummer SGR 16/423 als belanghebbende te worden aangemerkt, afgewezen.
In beide zaken hebben partijen toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
1.2
De rechtbank stelt vast dat Leef met de Zee in haar zienswijze van 24 juni 2016 ondermeer het oordeel in de tussenuitspraak over de ontvankelijkheid van [eiseres] in twijfel trekt.
Hetgeen zij hieromtrent heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een zeer uitzonderlijk geval als bedoeld in genoemde uitspraken van de Afdeling worden aangemerkt. Daarom kan de rechtbank niet terugkomen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel over de ontvankelijkheid van [eiseres] .
1.3
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder (1) nader dient te motiveren waarom is gekozen voor de positionering van de strandhuisjes zoals bij de bestreden besluiten vergund, (2) moet aantonen dat met de belangen van [eiseres] voldoende rekening is gehouden in de besluitvorming en (3) moet motiveren dat de strandhuisjes geheel passen in het Masterplan Kijkduin (het masterplan) en de structuurvisie.
2.1
In de aanvullende motivering van 12 mei 2016 heeft verweerder aangegeven dat het uitgangspunt voor de uiteindelijke keuze voor de locatie van de strandhuisjes de kansenkaart van pagina 14 van de ruimtelijke studie “Verkenning strandhuisjes Zuiderstrand” (de verkenning) is geweest en dat geen van beide in dit document genoemde modellen hiervoor maatgevend is geweest. Voorts is hierin vermeld dat binnen het gebied dat voor plaatsing van de strandhuisjes in aanmerking kwam de uiteindelijk gekozen locaties geschikt bleken voor vier clusters van 10 huisjes, omdat op die locaties wordt voldaan aan alle in het collegevoorstel strandhuisjes van 25 september 2012 (het collegevoorstel) gestelde afmetingen en overige voorwaarden. Daarnaast was door de aanleg van de Zandmotor de exacte positionering ten tijde van het opstellen van de verkenning en het raadsbesluit sowieso nog een nader uit te werken aandachtspunt, aldus verweerder.
2.2
[eiseres] voert in de zienswijze aan dat de keuze voor de locatie naast het zeilcentrum niet uit de kansenkaart Zuiderstrand op pagina 14 van de verkenning volgt, omdat uit die kaart blijkt dat het stuk strand naast het clubhuis van [eiseres] ongeschikt is voor het plaatsen van strandhuisjes.
Vervolgens voert [eiseres] aan dat -anders dan verweerder beweert- de aanleg van de Zandmotor niet van belang was voor de locatiekeuze van de strandhuisjes, omdat de uitstroom vanuit de door de Zandmotor ontstane zeearm relevant is voor de ligplaatsen van haar boten. Daarom zijn de boten naar het noordelijker gelegen gedeelte van het strand verplaatst. Verweerder is er volgens [eiseres] dan ook aan voorbij gegaan dat zij hinder heeft ondervonden van de aanleg van de Zandmotor en de daarmee samenhangende verminderde bereikbaarheid van de vloedlijn.
2.3
Naar het oordeel van de rechtbank stelt [eiseres] zich terecht op het standpunt dat uit de kansenkaart Zuiderstrand op pagina 14 van de verkenning volgt dat het stuk strand direct ten noorden van het clubhuis van [eiseres] ongeschikt is voor het plaatsen van strandhuisjes, aangezien daarop is aangegeven dat de helft van het strand tussen de strandslagen 2 en 2a, te rekenen vanaf strandslag 2, ongeschikt is voor het plaatsen van strandhuisjes. Daarnaast geeft, gelet op hetgeen is vermeld op pagina 14 van de verkenning, de kaart op pagina 15 van de verkenning ook aan dat het gedeelte van het strand in de directe nabijheid van [eiseres] gevrijwaard zal blijven van strandhuisjes vanwege bestaande strandgebonden functies, waaronder [eiseres] , de reddingsbrigade en kinderopvang. Bovendien is op pagina 14 van de verkenning vermeld dat de kaart op die pagina niets zegt over de (ruimtelijke) inpassing van en de mogelijkheden om op deze locatie strandhuisjes te plaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank is de kansenkaart op pagina 14 van de verkenning dan ook onvoldoende basis voor de uiteindelijke keuze voor de locatie van de strandhuisjes. Nu verweerder heeft aangegeven dat geen van beide in de verkenning genoemde modellen maatgevend is geweest voor het bepalen van de exacte locaties van de strandhuisjes is, verweerder naar het oordeel van de rechtbank volledig voorbijgegaan aan paragraaf 3.3 van de verkenning, die betrekking heeft op de ruimtelijke inpassing van de strandhuisjes.
Verder is in de tussenuitspraak overwogen dat in het collegevoorstel geen motivering is aangetroffen voor de keuze van de locatie van de strandhuisjes zoals is vergund. De kale verwijzing naar het collegevoorstel door verweerder in de nadere motivering, zonder een aanvullende motivering te geven, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als een afdoende motivering voor de exacte locatie van de strandhuisjes worden gezien.
De rechtbank acht het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek betreffende de motivering waarom is gekozen voor de positionering van de strandhuisjes, zoals bij de bestreden besluiten vergund, dan ook onvoldoende hersteld.
3.1
Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder bij de aanvullende motivering een inmetingskaart gedateerd 21 april 2016 heeft gevoegd, kennelijk bedoeld om aan zijn onderzoeksplicht als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro te voldoen. Daarnaast heeft verweerder in de aanvullende motivering vermeld dat de belangen van [eiseres] door de komst van de strandhuisjes niet worden geschaad, omdat zij haar exploitatie kan voortzetten op basis van en met inachtneming van de bestaande huurovereenkomst. Er kunnen volgens verweerder blijkens de inmetingskaart zonder probleem 20 catamarans aan de noordzijde van het verenigingsgebouw worden gestald (strandbreedte 52 meter) en 30 catamarans op het zuidelijk gelegen deel van het strand (strandbreedte 73 meter).
3.2
[eiseres] voert in de zienswijze in reactie hierop aan dat verweerder geen oog heeft gehad voor de feitelijke situatie op het strand, waardoor verweerder geen rekening heeft gehouden met haar belangen. De verplaatsing van een deel van de ligplaatsen is volgens [eiseres] immers niet mogelijk vanwege de bereikbaarheid van de vloedlijn en de aanwezigheid van badgasten en kitesurfers op het zuidelijk gelegen gedeelte van het strand. Anders dan verweerder doet voorkomen is de aanwezigheid van voldoende vierkante meters dan ook niet de enige voorwaarde om tegemoet te komen aan zijn huurverplichtingen jegens [eiseres] . Zo wordt in de aanvullende motivering geen rekening gehouden met de noodzakelijke marges tussen de strandhuisjes, het clubgebouw en de reddingsbrigade die nodig zijn om te kunnen manoeuvreren met de boten. De ruimte tussen het clubhuis en de reddingsbrigade van 73 meter acht [eiseres] voor de stalling van de catamarans onvoldoende.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de nadere motivering van verweerder van 12 mei 2016 niet gebleken dat verweerder heeft onderzocht of verplaatsing van een deel van de ligplaatsen naar posities ten zuiden van het clubgebouw mogelijk is, gelet op de bereikbaarheid van de vloedlijn en de aanwezigheid van badgasten en kitesurfers op dat gedeelte van het strand. De enkele stelling van verweerder dat door de ontwikkeling van de Zandmotor het voordeel van plaatsing van de boten aan de noordzijde van het clubgebouw is komen te vervallen acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de luchtfoto op pagina 10 van de verkenning is te zien dat de boten van [eiseres] zich zowel ten noorden als ten zuiden van het clubgebouw bevinden, waarbij opvalt dat het aantal boten ten noorden van het clubgebouw aanzienlijk meer bedraagt dan dat ten zuiden daarvan. Uit de luchtfoto uit 2016 blijkt dat alle boten thans ten noorden van het clubgebouw liggen. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat [eiseres] , gelet op de breedte van het strand en de ontstane zwin ten zuiden van het clubgebouw -die op de luchtfoto uit 2016 goed zichtbaar zijn- haar boten niet langer op het strand ten zuiden van het clubgebouw wenst te stallen. Dit wordt veroorzaakt doordat het gedeelte van het strand ten zuiden van het clubgebouw ten gevolge van de aanleg van de zandmotor minder geschikt is geworden voor het uitoefenen van haar activiteiten. Niet aannemelijk is dat de situatie ter plaatse ten tijde van de vergunningverlening wezenlijk anders was.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat met de belangen van [eiseres] voldoende rekening is gehouden in de besluitvorming, zodat dit in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek evenmin is hersteld.
3.4
Daarnaast wordt ook in de aanvullende motivering van verweerder -evenals in de verkenning en het collegevoorstel- naar het oordeel van de rechtbank nog steeds geen onderbouwing gegeven voor de keuze waarom tien van de strandhuisjes pal naast het [eiseres] gepositioneerd worden. Blijkbaar valt hiervoor dan ook geen deugdelijke onderbouwing te geven. Ook op dit punt heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dus onvoldoende gevolg gegeven aan de tussenuitspraak.
4.1
Ten slotte heeft verweerder er in de aanvullende motivering op gewezen dat een van de doelstellingen van de structuurvisie Den Haag 2020 is het beter benutten van de unieke ligging aan zee. In Scheveningen en Kijkduin is ruimte voor voorzieningen, recreatie en wonen met uitzicht op zee. Ook is op pagina 18 (lees: 16) van de structuurvisie vermeld dat nieuwe ontwikkelingen aan de kust, als voorzieningen of appartementen met zicht op zee zeer zorgvuldig ingepast moeten worden. Geconcentreeerde ontwikkelingen vinden blijkens pagina 52 van dit document plaats in Kijkduin en Scheveningen, aldus verweerder.
Voorts is in de aanvullende motivering vermeld dat het masterplan uitgaat van een integrale reconstructie van Kijkduin, met als uitgangspunt de versterking van de eigen identitiet en de bestaande kwaliteiten van Kijkduin, zijnde vernieuwing en uitbreiding van horeca, detailhandel en voorzieningen om de badplaats in alle vier de seizoenen aantrekkelijk te maken voor bezoekers. De strandhuisjes passen volgens verweerder binnen de doelstelling tot uitbreiding van de mogelijkheden van verblijfsrecreatief gebruik in Kijkduin en sluiten aan bij de wens om buiten de piekdagen om meer bezoekers aan te trekken met behoud van het kleinschalige karakter van de familiebadplaats.
4.2
[eiseres] stelt in de zienswijze dat de intensieve bebouwing van het strand met strandhuisjes niet in overeenstemming is met de structuurvisie. [eiseres] wijst er in dit verband op dat op pagina 16 van de structuurvisie wordt gesteld dat nieuwe ontwikkelingen aan de kust zeer zorgvuldig ingepast moeten worden, alsmede dat verweerder aan het in de structuurvisie op pagina 30 genoemde belang van het strand als onderdeel van de groene hoofdstructuur voorbijgaat. Daarnaast bevat het masterplan volgens [eiseres] geen enkele passage over de mogelijkheid om strandhuisjes te realiseren. Het masterplan hanteert in de visie van [eiseres] als uitgangspunt dat bestaande voorzieningen zouden kunnen worden uitgebreid. Het betreft blijkens pagina 63 van het masterplan onder meer een transformatie van het Atlantic Hotel en de herstructurering van het Recreatiepark Roompot. Het masterplan voorziet dan ook uitdrukkelijk niet in de mogelijkheid om nieuwe aanvullende voorzieningen, zoals strandhuisjes, te realiseren, aldus [eiseres] .
4.3
De strandhuisjes vallen naar het oordeel van de rechtbank enerzijds wel binnen de categorie recreatie waarvoor de structuurvisie in Kijkduin ruimte schept, maar anderzijds is op pagina 16 van de strucuurvisie vermeld dat uit de discussie met de bevolking duidelijk is geworden dat de zee en de duinen voor de Hagenaar van grote betekenis zijn en dat nieuwe ontwikkelingen aan de kust, zoals voorzieningen of appartementen met zicht op zee,
zeer zorgvuldigingepast moeten worden. Uit hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat is voldaan aan deze eis. Immers, op de kansenkaart, die voor de uiteindelijke locatiekeuze doorslaggevend is geweest, en in de daarbij behorende paragraaf 3.2.5, ontbreekt nu juist de motivering ten aanzien van de ruimtelijke inpassing.
4.4
Op pagina 19 van de structuurvisie is bovendien vermeld dat ervoor moet worden gezorgd dat er ruimte is voor ontspanning, sport en spel. Voorts is hierin aangegeven dat bovenal ervoor moet worden gezorgd dat Den Haag zijn kenmerkende groene karakter behoudt, door ruim te investeren in het groen en de openbare ruimte. Het groene karakter is immers een grote kwaliteit die we moeten koesteren. Zo ontstaat het leefklimaat dat nodig is om óók in de toekomst een aangename, sterke stad te zijn.
De in geding zijnde bouwplannen zijn naar het oordeel van de rechtbank hiermee niet in overeenstemming.
4.5
Daarnaast komt de bouw van 40 strandhuisjes de kwaliteit van de groene hoofdstructuur, zoals [eiseres] terecht stelt, niet ten goede. Dit verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de passage op pagina 30 van de structuurvisie over de kwaliteit van de groene hoofdstructuur. Hierin is immers vermeld dat de duinen, strandwallen en weidegebieden, evenwijdig aan de kust, kenmerkend zijn voor regio Den Haag , dat zowel ecologisch als recreatief deze groenstructuur van groot belang is, alsmede dat de kwaliteit van de groene hoofdstructuur is verbeterd door onder meer de stranden, duinen en duinparken te koesteren. Van het koesteren van het strand is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake nu, zoals met de onderhavige omgevingsvergunningen, juist op het strand wordt gebouwd.
4.6
Voorts stelt de rechtbank vast dat het masterplan -blijkens hetgeen daarin is vermeld op pagina 47- uitgaat van een integrale reconstructie van Kijkduin Bad, met als uitgangspunt de versterking van eigen identiteit en de bestaande kwaliteiten van Kijkduin. Het betreft onder meer de versterking van het duin- en kustgevoel en de vernieuwing en uitbreiding van horeca, detailhandel en voorzieningen om de badplaats in alle vier de seizoenen aantrekkelijk te maken voor bezoekers.
De plaatsing van 40 strandhuisjes kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een voorziening om de badplaats in alle vier de seizoenen aantrekkelijk te maken voor bezoekers, omdat de strandhuisjes ruim 4 maanden feitelijk niet op het strand aanwezig zijn. Deze ontwikkeling past om deze reden dus niet in het uitgangspunt van de reconstructie, zoals vermeld in het masterplan. Dat de strandhuisjes in de winterperiode op het nabijgelegen Kijkduinpark worden geplaatst -zoals Leef met de Zee heeft gesteld- leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de huisjes dan hun functie als strandhuisjes hebben verloren. Bovendien wordt door het plaatsen van de strandhuisjes naar het oordeel van de rechtbank niet het duin- en kustgevoel versterkt, dat eveneens als een van de uitgangspunten van het masterplan wordt genoemd.
4.7
De rechtbank stelt vervolgens vast dat op pagina 47 van het masterplan inderdaad is aangegeven dat Kijkduin Bad zich profileert met wellness, gezondheid en ontspanning, waarop verweerder in de aanvullende motivering heeft gewezen. Deze focus betreft zowel het aanbod van de winkels en horeca als van verblijfsaccommodaties en overige voorzieningen.
Anders dan verweerder stelt heeft de focus op verblijfsaccommodatie echter betrekking op het het Atlantic Hotel, dat blijkens pagina 49 van het masterplan een ingrijpende metamorfose zal ondergaan, en niet op strandhuisjes. Uit dezelfde pagina van dit document blijkt dat de focus op overige voorzieningen enerzijds ziet op het aanbod van meer vergader- en congres-faciliteiten en anderzijds op het gebied van wellness en culturele voorzieningen en dus evenmin op strandhuisjes. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden gezegd dat de strandhuisjes passen in een van de focussen zoals genoemd in het masterplan.
4.8
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de strandhuisjes geheel passen in het het masterplan en de structuurvisie. Hetgeen Leef met de Zee overigens omtrent de structuurvisie en het masterplan heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Dit betekent dat ook dit in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet is hersteld.
5. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3.1.6, eerste lid, onder d, van het Bro en 3:46 van de Awb.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.240,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.