Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2016 in de zaken tussen
[eiser], te [plaats], eiser
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Eiser heeft verzocht om kennisname van de sociale dossiers handelend over de oorlogsjaren en de door verweerder gepleegde verificatie van 15 nader genoemde personen, en van alle stukken waar de schoonvader van eiser in voorkomt, al dan niet als auteur. In bezwaar heeft eiser zijn verzoek uitgebreid tot dossiers van 37 met name genoemde personen.Eiser voert aan dat de door hem verzochte informatie ten onrechte op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob is geweigerd. Eiser stelt dat de opgevraagde dossiers geen bijzondere of zeer persoonlijke gegevens bevatten. De inhoud daarvan ziet slechts op de vraag of iemand verzetsdeelnemer is geweest. Over dergelijke gegevens kan verder worden opgemerkt dat het slechts verklaringen van getuigen betreft. Een aantal van de personen van wie het dossier wordt verzocht heeft al (gedeeltelijk) zijn of haar verhaal verteld. Voor zover het wel om bijzondere persoonsgegevens gaat of om gegevens van personen die nog leven kan die informatie worden weggelakt.
Verder voert eiser aan dat andere instanties soepeler omgaan met het verstrekken van sociale dossiers aan nabestaanden. De Wet buitengewoon pensioen kent geen eigen verstrekkingsregime en geen vernietigingsvoorschriften. Dit brengt met zich dat vanaf de aanvang van de Wet buitengewoon pensioen de Archiefwet van toepassing is en de sociale dossiers, als archiefbescheiden, voorbestemd waren om terecht te komen in een archiefbewaarplaats, voor inzage vatbaar. Bij (juiste) toepassing van de huidige Archiefwet zou dat voor de afgesloten dossiers al het geval zijn. De enige reden dat verweerder de afgesloten sociale dossiers nog niet heeft overgebracht naar het Nationaal Archief is gelegen in de opschorting van overbrenging vanwege veelvuldig gebruik van die dossiers.
– samengevat – op het standpunt dat in de onderhavige situatie ook het belang van de nabestaanden moet worden betrokken, met name de inbreuk die openbaarmaking van de gevraagde dossiers op hun persoonlijke levenssfeer met zich mee zou kunnen brengen. Verweerder acht een dergelijke inbreuk niet denkbeeldig, zeker nu de Tweede Wereldoorlog tot op de dag van vandaag zijn invloed doet gelden op het leven van betrokkenen en hun nabestaanden.
Beslissing
mr. A.G.J. van Ouwerkerk, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016.