Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren te Kunduz op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 3 december 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit het dorp [dorp 1]. Hij stelt dat in het dorp [dorp], bestaande uit [dorp 2] (ongeveer 150 huizen) en [dorp 1] (ongeveer 100 huizen) twee volksmilities, beide vallend onder de leiding van [naam leider], actief zijn. De commandanten van deze milities hebben onderling strijd. Op een dag was krijgsheer [naam krijgsheer], de commandant van [dorp 2], van plan de commandant van [dorp 1] (krijgsheer [naam krijgsheer 1]) aan te vallen. Eiser wordt er ten onrechte van beschuldigd informatie te hebben doorgespeeld aan commandant [naam krijgsheer 1] over de op handen zijnde verrassingsaanval. Bij het gevecht tussen de twee krijgsheren zijn aan de kant van commandant [naam krijgsheer] doden gevallen, onder wie een van zijn broers en vier manschappen. Hiervoor willen de overgebleven broers en mannen van commandant [naam krijgsheer] wraak nemen op eiser.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hoewel eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit gaat verweerder, gezien zijn taalprofiel en de kennis over zijn directe woonomgeving, vooralsnog uit van de geloofwaardigheid van de door eiser opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst.
Niet aannemelijk acht verweerder dat eiser problemen heeft ondervonden van de kant van de broers en/of mannen van commandant [naam krijgsheer]. Vooralsnog gaat verweerder uit van de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser dat zijn vader is vermoord. De bewering van eiser dat zijn vader in [provincie] is vermoord door de mannen van commandant [naam krijgsheer] en dat de personen die zijn vader hebben vermoord op zoek waren naar eiser, wordt echter niet gevolgd.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de gestelde problemen met (de broers en/of mannen van) commandant [naam krijgsheer] niet aannemelijk heeft gemaakt. De verklaringen van eiser over de aard van het conflict tussen de beide krijgsheren van [dorp], de duur van de op de dag van de geplande verrassingsaanval ontstane gevechten en hoe lang na deze gevechten commandant [naam krijgsheer] er achter is gekomen dat eiser de doorgever van het bericht over de op handen zijnde aanval zou zijn, zijn vaag en summier. Ook bij doorvragen blijven de antwoorden van eiser onduidelijk. Met betrekking tot de in beroep naar voren gebrachte verklaring dat eiser als Oezbeek zich onvoldoende kan uiten in het Dari, hoewel hij deze taal spreekt en verstaat, overweegt de rechtbank dat uit de gehoren voldoende blijkt dat hiermee rekening is gehouden. Eiser heeft aan het slot ook telkens aangegeven dat hij de tolk heeft begrepen.
Ook de in beroep alsnog overgelegde verklaring van de dorpsoudsten over de gestelde gebeurtenissen in [dorp] brengt daarin geen verandering, nu deze klaarblijkelijk op verzoek van eiser achteraf (in 2016) is opgesteld. Evenmin is duidelijk van wie de dorpsoudsten hun informatie hebben, zodat niet vast staat dat deze informatie afkomstig is uit een objectieve bron.
Voorts heeft verweerder terecht gewezen op de omstandigheid dat eiser met zijn ouders na de gevechten nog een jaar zonder problemen in de dorpskern van [dorp 1] in het huis van zijn grootvader heeft gewoond. Zijn vader bleef in die tijd actief in zijn beroep, de verkoop van auto’s in Kunduz, en eiser ging in zijn dorp naar school. De enkele omstandigheid dat in dit dorpsdeel een andere krijgsheer dan [naam krijgsheer] aan de macht is, doet daar niet aan af.
Dat eiser met zijn ouders naar [plaats], de hoofdstad van de provincie [provincie], is verhuisd en dat zijn vader daar al na drie dagen is vermoord, heeft verweerder voorts aannemelijk geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter terecht op het standpunt gesteld dat een oorzakelijk verband tussen de dood van zijn vader en de problemen van eiser met commandant [naam krijgsheer] niet is aangetoond. Daarbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat eiser en zijn vader in het jaar dat zij in de dorpskern van [dorp 1] woonden en zijn vader in Kunduz werkte, met rust zijn gelaten.
5. Tot slot is in geschil of er in Afghanistan, en in het bijzonder in Kunduz, sprake is een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn), zoals thans neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. Eiser heeft in dit verband betoogd dat zijn dorp van herkomst inmiddels in handen van de Taliban is. Hij kan ook daarom niet naar Afghanistan terugkeren, omdat hij zich niet kan vinden in de door de Taliban voorgestane vorm van de islam. Eiser beschikt door de overname van zijn dorp door de Taliban niet langer over een netwerk en relaties, voorheen bestaande uit jarenlange familiebanden, dorpsverhoudingen en etnische tradities.
6. Dienaangaande is de rechtbank van oordeel dat, nog daargelaten of het dorp [dorp] nu wel of niet onder daadwerkelijke controle staat van de Taliban, geldt dat het enkele feit dat een bepaald gebied onder controle van de Taliban staat, nog niet maakt dat in een dergelijk gebied sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. De in deze richtlijnbepaling beschreven situatie is vergelijkbaar met de uitzonderlijke situatie als beschreven in de rechtspraak over artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank volstaat met een verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:888) en van 20 oktober 2016, waarin is overwogen dat zich in Afghanistan niet een uitzonderlijke situatie voordoet als bedoeld in artikel 15 c van de Definitierichtlijn (ECLI:NL:RVS:2016:2731). Dit oordeel is in lijn is met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het arrest van 12 januari 2016, A.W.Q. en D.H. tegen Nederland en het arrest van 5 juli 2016, A.M. tegen Nederland (ECLI:CE:ECHR:2016:0112JUD002507706 respectievelijk ECLI:CE:ECHR:2016:0705JUD002909409). 7. Naar het oordeel van de rechtbank volgt ook uit het door eiser overgelegde stuk van de ‘United Nations / General Assembly Security Council’ van 7 september 2016, genaamd ‘The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security’, niet dat de situatie in Kunduz thans dusdanig is dat een burger louter door zijn aanwezigheid het risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Hoewel van een toename van 14,7 % van het aantal veiligheidsincidenten in mei en juni 2016 wordt gesproken vergeleken bij de drie voorafgaande maanden (paragraaf 17; bladzijde 4) is niet duidelijk welk aandeel hiervan ziet op de in deze paragraaf onder andere genoemde provincie Kunduz. Uit deze bron, een ‘update’ van het op 10 juni 2016 verschenen rapport, kan derhalve geen onderbouwing gevonden worden van de stelling van eiser dat hij louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw.
8. Met betrekking tot de al in de zienswijze ingenomen en in beroep herhaalde stelling van eiser dat hij zich bij gebreke aan een netwerk in Afghanistan niet kan handhaven en daarom een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat hiervan geen sprake is. Eiser heeft immers zijn hele leven in Afghanistan gewoond, heeft daar niet alleen een moeder maar ook mannelijke familieleden (ooms en neven) en bekenden. Voor zover eiser betoogt dat hij te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin wegens het ontbreken van een eigen netwerk en relaties, is de rechtbank van oordeel dat eiser hiervoor evenmin te vrezen heeft, reeds omdat hij in Afghanistan (mannelijke) familieleden heeft. Het enkele feit dat zijn vader is vermoord, is onvoldoende om te stellen dat geen bescherming mogelijk is tegen geweld..
9. Eiser stelt tot slot een andere levenswijze als moslim voor te staan dan de Taliban eist. Hij stelt om die reden en omdat hij als Oezbeek tot een minderheid behoort, risico te lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
10. Voor zover eiser beoogt te stellen dat hij als Oezbeek behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in zijn herkomstgebied niet tot een etnische minderheidsgroep behoort. Onder deze omstandigheden kan al helemaal geen sprake zijn van het behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep, zodat ook deze grief faalt.
11. Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een asielvergunning vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
12. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.