ECLI:NL:RBDHA:2016:15314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete van € 8.000,- die aan eiseres was opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiseres had een vreemdeling in dienst die geen geldige tewerkstellingsvergunning had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 4 oktober 2014 arbeid verrichtte voor eiseres, waarbij hij een valse identiteitskaart toonde. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de valsheid van het identiteitsdocument en dat de opgelegde boete onevenredig was.

De rechtbank oordeelde dat de overtreding aan eiseres kon worden toegerekend, omdat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om te controleren of aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan. De rechtbank vond dat eiseres niet voldoende had gedaan om de overtreding te voorkomen, ondanks dat zij een kopie van het identiteitsdocument had. De rechtbank heeft de hoogte van de boete beoordeeld en besloot dat een matiging van 25% op zijn plaats was, waardoor het boetebedrag werd vastgesteld op € 4.000,-.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. D.Y. Li),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

(gemachtigde: mr.drs. J.P. Niestern).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 8.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2016.
Namens eiseres is vennoot [persoon 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Uit het boeterapport van 11 mei 2015 en het aanvullend boeterapport van 24 november 2015 blijkt dat de arbeidsinspecteurs op 4 oktober 2014 hebben geconstateerd dat een persoon arbeid voor eiseres verrichtte, bestaande uit het afdrogen van glaswerk en het inruimen van de vaatwasser. Het betrof [persoon 2] , met de Marokkaanse nationaliteit (de vreemdeling). De vreemdeling toonde een Spaans verblijfsdocument. In de administratie van eiseres bevond zich een kopie van het identiteitsdocument van de vreemdeling. De arbeidsinspecteurs constateerden dat dit identiteitsbewijs een kopie van een valse of vervalste Nederlands identiteitsdocument betrof, omdat op de achterzijde een ander lettertype stond dan het daarvoor standaard gestelde lettertype. De vreemdeling verklaarde dat hij vier jaar geleden € 200,- heeft betaald voor een valse identiteitskaart en dat hij deze aan de eigenaar van de onderneming had getoond. Uit navraag bij UWV bleek dat eiseres niet over een tewerkstellingsvergunning beschikte.
2.1
Verweerder handhaaft in bezwaar het besluit om aan eiseres een boete op te leggen van € 8.000,- vanwege overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Volgens verweerder heeft eiseres er niet alles aan gedaan om de overtreding te voorkomen.
Verweerder heeft zich bij het vaststellen van de hoogte van de boete gebaseerd op de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2014 (Beleidsregel 2014) en heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen.
2.2
In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt zich niet te verzetten tegen een verlaging van de boete met 25% tot een bedrag van € 6.000,-. Dit op basis van per 15 juli 2016 in werking getreden Beleidsregels boeteoplegging Wav 2016 (beleidsregels 2016) naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3138).
3 Eiseres stelt dat er geen boete kan worden opgelegd, omdat de overtreding haar niet kan worden verweten. Zij wist niet en kon ook niet weten dat de identiteitskaart vals was. Eiseres stelt subsidiair dat de hoogte van de boete onevenredig is. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld is het boetestelsel van verweerder niet voldoende fijnmazig, zodat een lagere boete op zijn plaats is. Verder stelt eiseres dat de boete niet in verhouding staat, omdat er geen sprake was van uitbuiting of verdringing van het Nederlandse arbeidsaanbod en eiseres twee keer is beboet voor dezelfde vreemdeling.
4.1
Niet in geschil is dat de vreemdeling voor eiseres heeft gewerkt en dat zij geen tewerkstellingsvergunning heeft voor de vreemdeling, zodat sprake is van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav ook aan eiseres is toe te rekenen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:542) is het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever in de zin van de Wav om bij aanvang van de arbeid na te gaan of aan de voorschriften van de wet wordt voldaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Niet in geschil is dat het cijfer- en lettertype van de machine-leesbare zone op de achterkant van dat verblijfsdocument afwijkt van dat op een origineel verblijfsdocument. Daarnaast is op de voorkant de afstand bij de datum van afgifte groter tussen de maand en het jaartal. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres deze onvolkomenheden na een zorgvuldige controle van het verblijfsdocument overeenkomstig het door verweerder op haar site gepubliceerde Stappenplan, had behoren te onderkennen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1685) mag verweerder het aan eiseres tegenwerpen dat zij heeft nagelaten op deze wijze het verblijfsdocument te controleren. Niet in geschil is dat eiseres niet op de juiste wijze het verblijfsdocument heeft gecontroleerd en aldus heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen, zodat geen sprake is van een situatie waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt.
5.1
Aansluitend is de hoogte van de boete aan de orde. Eiseres heeft aangevoerd dat een – verdergaande – matiging van de boete op haar plaats is.
5.2
Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van verweerder.
Volgens artikel 10 van de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2016 kan in gevallen waarin sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
5.3
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij zich niet zal verzetten tegen een matiging van 25% van de opgelegde boete op grond van artikel 10 van de Beleidsregel 2016, omdat de vreemdeling in de administratie is verantwoord en de verloning heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wettelijke regels.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de boete in ieder geval dient te worden gematigd zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft aangegeven, omdat de vreemdeling in de administratie van eiseres is verantwoord en de verloning heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wettelijke regels. Voorts is de rechtbank van oordeel dat op grond van de feiten, eiseres heeft de originele identiteitskaart gecontroleerd, een kopie in haar administratie gevoegd en heeft volgens de wettelijke regels verloond, in onderlinge samenhang bezien, een verdergaande matiging van 25% op zijn plaats is.
Op grond van het vorenstaande komt het boetebedrag uit op € 4.000,.
6 Het betoog van eiseres dat sprake is van een dubbele boeteoplegging volgt de rechtbank niet, omdat eiseres en de andere onderneming van vennoot [persoon 1] , [bedrijf] B.V., niet zijn beboet wegens dezelfde overtreding. De vreemdeling heeft in beide ondernemingen van vennoot [persoon 2] gewerkt, welke ondernemingen zijn gevestigd op verschillende adressen. Daarnaast zijn de twee vennootschappen afzonderlijk ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en hebben de vennootschappen een eigen loonadministratie. De omstandigheid dat beide ondernemingen door dezelfde familie wordt gedreven laat onverlet dat vennoot [persoon 2] zelf ervoor heeft gekozen om twee afzonderlijke vennootschappen op te richten. Verweerder heeft daarom beide ondernemingen mogen beboeten.
7 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).
8 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- stelt de bestuurlijke boete vast op € 4.000,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.