In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een verzoek om schadevergoeding ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De verzoekers claimen schadevergoeding van € 4.806,77, die zij stellen te hebben geleden als gevolg van onrechtmatige besluiten van de gemeente. De rechtbank heeft op 11 januari 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van 15 januari 2014, 7 februari 2014 en 14 februari 2014 onrechtmatig waren, maar dat de verzoekers niet in aanmerking kwamen voor de gevraagde schadevergoeding.
De verzoekers hadden bij de gemeente verzocht om schadevergoeding voor geleden schade, die voortkwam uit een bijstandsuitkering die hen was onthouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente in eerdere besluiten onterecht maatregelen had opgelegd aan de verzoekers, maar oordeelde dat de schade die verzoekers claimden niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Burgerlijk Wetboek (BW) die betrekking hebben op schadevergoeding en onrechtmatige besluiten.
De rechtbank concludeerde dat de verzoekers geen recht hadden op vergoeding van immateriële schade, omdat de negatieve invloed van de onrechtmatige besluitvorming op hun psychisch welbevinden niet voldoende was aangetoond. Ook de kosten van rechtsbijstand en het griffierecht werden niet vergoed, omdat de wettelijke regelingen hiervoor niet in de schadevergoeding voorzagen. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoekers afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.