8.3De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de stelling van eiseres dat een derde onbevoegd gebruik maakte van haar identiteit. Uit het rapport van de sociale recherche blijkt niet dat zij dat tijdens het onderzoek naar voren heeft gebracht. Ook het dossier biedt geen enkele steun voor deze stelling en eiseres heeft deze voorts niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd, terwijl dit wel op haar weg had gelegen.
9. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de onderzoeksgegevens van de sociale recherche aannemelijk is dat eiseres inkomsten als zelfstandige uit de verkoop van massageartikelen en het geven van massages heeft ontvangen. De rechtbank hecht in dit verband waarde aan de verklaringen van eiseres dat haar bedrijf een doorstart maakte, dat zij massageartikelen verkocht en dat zij de inkomsten daarvan niet bij verweerder heeft gemeld. De rechtbank acht voorts van belang dat eiseres volgens haar buren als masseuse werkte en dat twee klanten haar werkzaamheden hebben bevestigd. Ook uit de aanbiedingen en recensies op de website van [bedrijf A] volgt dat eiseres als masseuse werkte. De beroepsgronden van eiseres dat de aanleiding voor het onderzoek door de sociale recherche niet duidelijk was, dat zij bij aanvang van haar bijstandsuitkering niet meer bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven en dat zij inmiddels weer een bijstandsuitkering ontvangt, kunnen, wat daarvan ook zij, niet leiden tot een ander oordeel.
10. De rechtbank overweegt voorts dat het gegeven dat het intrekkingsbesluit niet vermeldt welk bedrag aan bijstand eiseres ten onrechte heeft ontvangen, niet met zich brengt dat haar uitkering niet kan worden ingetrokken. Uit de wetgeving en jurisprudentie volgt niet dat verweerder verplicht is om bij een besluit tot intrekking van de bijstand het exacte terugvorderingsbedrag te noemen. Daarnaast is in het primaire besluit aangegeven dat het recht op uitkering van eiseres niet kan worden vastgesteld, omdat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. In bestreden besluit I heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de schending van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de vereisten voor intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Wwb en faalt het betoog van eiseres dat dat niet het geval is.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg daarvan kan haar recht op bijstand niet worden vastgesteld. Verweerder was over de periode van 6 september 2011 tot en met 30 juni 2013 dan ook bevoegd om het recht op bijstand van eiseres in te trekken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Ten aanzien van de periode van 1 juli 2013 tot 5 november 2014 is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft ingetrokken.
12. Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op goede gronden heeft ingetrokken, is verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet in beginsel gehouden de kosten van de ten onrechte verleende bijstand van haar terug te vorderen. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Zij heeft daartoe gesteld dat zij psychische klachten heeft en door de intrekking van de uitkering niet in aanmerking komt voor een schuldhulpverleningstraject. Ten slotte heeft zij naar voren gebracht dat zij het terugvorderingsbedrag niet kan betalen.
13. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet als dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële consequenties die de terugvordering voor de belanghebbende heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2275). De psychische klachten van eiseres – daargelaten dat deze niet zijn onderbouwd, bijvoorbeeld met medische verklaringen, – en de mogelijke weigering van schuldhulpverlening zijn geen dringende redenen als hiervoor bedoeld. Voorts doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Daarbij heeft eiseres als schuldenaar bescherming of kan zij deze zo nodig inroepen van de regels over de beslagvrije voet, als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 14. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen tegen bestreden besluit I en II ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.