ECLI:NL:RBDHA:2016:9007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
SGR 16/2588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor andere functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 11 november 2013 arbeidsongeschikt was door fysieke klachten na een bedrijfsongeval, had op 1 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke op 9 november 2015 werd geweigerd. Het bestreden besluit van 24 februari 2016 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, waarna eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 7 juli 2016 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.A. Pors, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en stelde dat zijn beperkingen, waaronder klachten aan zijn knieën en rug, niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts b&b voldoende gegevens had om tot een oordeel te komen zonder eiser zelf te onderzoeken. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser correct hadden ingeschat en dat de geduide functies passend waren, waardoor het verlies aan verdiencapaciteit onder de 35% bleef.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering door verweerder terecht was. Eiser had niet aangetoond dat zijn beperkingen zodanig waren dat hij niet in staat was om de geduide functies uit te oefenen. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor eiser om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.A. Pors),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. K.M. Schuijt).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 9 november 2015 geweigerd.
Bij besluit van 24 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 11 november 2013 uitgevallen voor zijn werk als senior operator bij de [bedrijf] in verband met fysieke klachten ten gevolge van een bedrijfsongeval. Tegen einde wachttijd heeft er naar aanleiding van een aanvraag van eiser van 14 augustus 2015 een beoordeling in het kader van de Wet WIA plaatsgevonden.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op de in geding zijnde datum niet meer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor hem geselecteerde, functies. Op basis van de geselecteerde functies is het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35%, zodat hij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3. Eiser is van mening dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest. In de primaire fase is eiser ten onrechte niet onderzocht door een verzekeringsarts. Voorts is eiser – ondanks een verzoek hiertoe – niet gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Deze arts heeft zich ten onrechte uitsluitend gebaseerd op het dossier en de conclusies van een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Ook heeft de verzekeringsarts b&b geen kennis genomen van de stukken zoals toegezonden per fax van 26 januari 2016. Eiser stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij is fors beperkt aan zijn rechterknie. Ook heeft hij last van zijn linkerknie en rug. Daarnaast was ten tijde in geding een urenbeperking gepast. In dit licht verwijst eiser naar het advies van de arbo-arts van 4 december 2015. De psychische klachten worden tevens onderschat. Hij heeft een depressieve stoornis. Eiser verwijst in dit licht naar verschillende adviezen van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Eiser is van mening dat hij niet geacht kan worden te werken. Door zijn beperkingen is hij niet in staat om een aantal van de geselecteerde functies uit te oefenen.
4.1
In het kader van zijn aanvraag is eiser op 4 september 2015 op het spreekuur van [persoon 1] , arts, verschenen. De arts heeft dossieronderzoek verricht en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Uit de rapportage van 4 september 2015 volgt dat de arts bijzonderheden heeft geconstateerd op het psychische vlak. Eiser is gespannen en emotioneel. Daarnaast heeft de arts beperkingen aan de rechterknie geconstateerd en tevens zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van de linkerknie en rug. De rapportage is medeondertekend door [persoon 2] , verzekeringsarts. De beperkingen zijn vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Hierin zijn onder meer beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen.
4.2 De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b), [persoon 3] , heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de arts beoordeeld. Op 28 januari 2016 heeft er een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. De aanvullende medische stukken geven geen aanleiding voor een andere schatting van de belastbaarheid van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft kennis genomen van het verslag van de primaire arts, dossierstudie verricht en hiermee kennis genomen van adviezen van onder meer de huisarts en de GGZ. Uit zijn rapport van 4 februari 2016 blijkt dat de verzekeringsarts b&b het eens is met de conclusies van Spanjaard. Hij is het eens met de vastgestelde FML. Voor zover eiser aanvoert dat de navelbreuk tot aanpassing van de FML moet leiden, volgt [persoon 3] dit standpunt niet. Daartoe acht [persoon 3] van belang dat waar fysieke beperkingen voor de knieën en rug gelden, ook handelingen worden voorkomen die veel druk van binnen naar buiten de buikwand uitoefenen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld tillen, dragen, staan.
4.3
In een aanvullende rapportage van 1 juli 2016 heeft [persoon 3] gereageerd op nadere door eiser ingebrachte medische stukken, waaronder een advies van een orthopedisch chirurg [persoon 4] van 16 juni 2016. [persoon 3] heeft in deze aanvullende stukken geen aanleiding gezien om de conclusies van de primaire arts te herzien.
5.1
Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek zoals vermeld onder 4.1, 4.2 en 4.3 onjuist of onzorgvuldig is verlopen. Dat het onderzoek is verricht door een arts, niet zijnde een geregistreerde verzekeringsarts, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit daarmee gebrekkig is. Het rapport, opgesteld door Spanjaard, is mede ondertekend door de, als zodanig geregistreerde, verzekeringsarts [persoon 2] , die zo heeft verweerder ter zitting toegelicht in die hoedanigheid de verantwoordelijkheid voor het rapport van Spanjaard op zich heeft genomen. Daarmee is van een gebrek aan het onderzoek van de primaire besluitvorming geen sprake (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1717). De grond dat eiser ten onrechte in bezwaar niet is onderzocht door de verzekeringsarts b&b slaagt niet. Gezien vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976, hoeft een verzekeringsarts b&b de betrokkene niet zelf te onderzoeken indien hij over voldoende medische gegevens beschikt om zich een oordeel te vormen over een verzekeringsgeneeskundig rapport. Nu de verzekeringsarts b&b de bevindingen voortkomend uit het lichamelijk onderzoek, uitgevoerd door Spanjaard, heeft meegewogen en voorts beschikte over medische gegevens van derden, acht de rechtbank het aanvaardbaar dat de verzekeringsarts b&b heeft afgezien van lichamelijk onderzoek.
Ten aanzien van de stukken die per fax van 26 januari 2016 door eiser zijn ingestuurd, zijn die stukken, zoals het advies van de arbo-arts van 4 december 2015, meegewogen door de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 4 februari 2016.
5.2
Uitgaande van het zorgvuldige medisch onderzoek heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de visie van de verzekeringsartsen over de functionele belastbaarheid van eiser niet te volgen. Uit de beschikbare medische gegevens is de rechtbank niet gebleken van objectief-medische aanwijzingen dat de voor eiser geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. De knie- en rugklachten van eiser zijn meegewogen. Ten aanzien van de rechterknie is vastgesteld dat sprake is van vochtophoping (oedeem) in de rechterknie, waardoor voor eiser op dit punt beperkingen zijn aangenomen. Afdoende is door de verzekeringsarts b&b in zijn nadere rapportage van 1 juli 2016 gemotiveerd waarom de in beroep overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. Ten aanzien van de navelbreuk hebben de verzekeringsartsen eveneens afdoende gemotiveerd waarom dit niet leidt tot aanpassing van de FML. Dat eiser zwaarder beperkt is op het psychische vlak dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, zoals op het punt van zijn reactievermogen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Dat de GGZ aangeeft dat eiser niet belastbaar “lijkt” voor arbeid biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. De behandeling van de GGZ is er juist op gericht om eiser te activeren, omdat verwacht wordt dat dit hem meer voldoening zal geven. De rechtbank ziet in het advies van de arbo-arts, gedateerd 4 december 2015, onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat een urenbeperking zou moeten worden gesteld. Voorop moet worden gesteld dat het uitsluitend de taak is van de verzekeringsartsen om de beperkingen van eiser in kaart te brengen en vast te leggen in een FML. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat de aandoeningen niet als zodanig dwingen tot een dagelijkse stilstand van bezigheden. Het zijn bepaalde bezigheden die beperkt zijn, niet alle. Het advies van de arbo-arts biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan dat oordeel, te meer nu uit dit advies volgt dat de arbo-arts van oordeel is dat het aantal uren al snel weer kan worden uitgebreid.
6.1
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige, J.A. Van Rooijen-Treur, een vijftal functies geduid. Het betreft de volgende functies: wikkelaar (sbc-code 267050), productiemedewerker (sbc-code 111180), snackbereider (sbc-code 111071), inpakker (sbc-code 111190) en machinebediende (sbc-code 271093). De laatste twee zijn als reservefuncties geduid. De primaire arbeidsdeskundige heeft de bevindingen neergelegd in een rapportage van 30 september 2015 en komt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 32,9%.
6.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b), W.G.E. Buskermolen, heeft in de rapportages van 17 februari 2016 en 23 juni 2016 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van de conclusies van de primaire arbeidsdeskundige.
6.3
De beroepsgronden tegen het arbeidsdeskundig oordeel zijn deels terug te voeren op de medische gronden tegen de FML. Dat eiser een beperkt reactievermogen dan wel een slecht geheugen heeft en niet kan zitten, is niet door de verzekeringsarts vastgesteld. Bij de functietoekenning behoeft met deze elementen dan ook geen rekening te worden gehouden. Ook is van belang dat de arbeidsdeskundige van oordeel dat, indien al sprake is van een beperkt geheugen, niet aannemelijk is dat dit aan het uitvoeren van de functies in de weg zou staan. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij de functie samensteller elektronische apparatuur niet kan uitvoeren, nu dat te zwaar zou zijn voor zijn rechter knie, slaagt dit betoog niet. De arbeidsdeskundige heeft gemotiveerd dat voor de bediening van het voetpedaal weinig kracht nodig is. Mocht blijken dat het voetpedaal niet kan worden gebruikt dan is er altijd nog het alternatief van handbediening. Voor zover eiser heeft aangevoerd een vervoersprobleem te hebben en niet in staat is te rijden, valt niet in te zien dat dit betekenis heeft voor onderhavige procedure. Hij kan voor het woon- en werkverkeer immers gebruik maken van het openbaar vervoer. Voor de geselecteerde functies zelf is autorijden niet noodzakelijk. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de geduide functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting.
7. Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 32,9% bedraagt, heeft verweerder eiser terecht een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd.
8. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.B.J. Leunissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.