ECLI:NL:RBDHA:2016:9007
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor andere functies
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 11 november 2013 arbeidsongeschikt was door fysieke klachten na een bedrijfsongeval, had op 1 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke op 9 november 2015 werd geweigerd. Het bestreden besluit van 24 februari 2016 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 7 juli 2016 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.A. Pors, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en stelde dat zijn beperkingen, waaronder klachten aan zijn knieën en rug, niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts b&b voldoende gegevens had om tot een oordeel te komen zonder eiser zelf te onderzoeken. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser correct hadden ingeschat en dat de geduide functies passend waren, waardoor het verlies aan verdiencapaciteit onder de 35% bleef.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering door verweerder terecht was. Eiser had niet aangetoond dat zijn beperkingen zodanig waren dat hij niet in staat was om de geduide functies uit te oefenen. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor eiser om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.