ECLI:NL:RBDHA:2016:9695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 15/21483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Locatieverbod voor asielzoeker op COA-locatie in Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser, een Syrische asielzoeker, had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA waarin hem werd meegedeeld dat hij het terrein van de COA-locatie ‘De Koepel’ in Haarlem niet meer mocht betreden voor onbepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat deze mededeling als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt, omdat het een wijziging in de rechtspositie van de eiser met zich meebracht. De rechtbank stelde vast dat het COA niet voldoende had aangetoond op welke juridische grondslag het locatieverbod was gebaseerd en welke feitelijke omstandigheden aan het besluit ten grondslag lagen. Hierdoor was het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd en in strijd met de Awb. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het COA op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.240,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/21483
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard, advocaat te Haarlem),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),

verweerder,
(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij brief van 9 november 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf heden het terrein van de COA-locatie, zijnde ‘De Koepel’ te Haarlem, niet meer mag betreden voor onbepaalde tijd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 februari 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek was de rechtbank van oordeel dat het onderzoek in deze zaak niet volledig is geweest en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld nadere vragen van de rechtbank te beantwoorden. Bij brief van 1 maart 2016 heeft verweerder de vragen beantwoord en bij brief van 21 maart 2016 heeft eiser daarop gereageerd. De rechtbank heeft, met voorafgaande toestemming van partijen het houden van een nadere zitting achterwege te laten, het onderzoek in deze zaak gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. In zijn verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verweerder de bevoegdheid heeft om een bewoner over te plaatsen, indien zij dat noodzakelijk acht. In het geval van eiser is het aan hem opgelegde locatieverbod niet gericht op enig rechtsgevolg en dus geen besluit, nu de verstrekkingen eerst in locatie ‘Pre-Pol Haarlem’ door eiser zijn ontvangen en daarna door hem in ‘POL Heerhugowaard’ worden ontvangen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ3633).
3. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Bij de brief van 9 november 2015 wordt eiser meegedeeld dat hij het betreffende terrein van de COA-locatie niet meer mag betreden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze mededeling gericht op rechtsgevolg, omdat deze mededeling een wijziging bewerkstelligt in de rechtspositie van eiser. Immers, uit deze mededeling vloeit de rechtsplicht voort om de betreffende COA-locatie te verlaten en heeft eiser het recht verloren om de betreffende COA-locatie te betreden. De verwijzing door verweerder naar de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2009 treft geen doel. In die zaak had verweerder bij brief van 11 september 2006, overhandigd op 12 september 2006, de betreffende vreemdeling geïnformeerd dat hij gedurende drie weken, met ingang van 12 september 2006, het terrein van de COA-locatie Zweeloo niet mocht betreden en heeft verweerder op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) op 12 september 2006 het besluit genomen de toegekende verstrekkingen voor een periode van drie weken te onthouden aan de betreffende vreemdeling. De Afdeling oordeelde dat onder deze omstandigheden de brief van 11 september 2006 er niet toe strekte enig rechtsgevolg tot stand te brengen dat niet ook door het besluit van 12 september 2006 in het leven was geroepen, zodat de brief van 11 september 2006 niet kon worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Van een dergelijke situatie is in de voorliggende zaak geen sprake. De brief van 9 november 2015 dient aldus als een besluit te worden aangemerkt (hierna: het bestreden besluit) en de rechtbank verklaart zich dan ook bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
4. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit onbevoegd heeft genomen. In het bestreden besluit wordt weliswaar de locatiemanager genoemd als degene die het locatieverbod heeft uitgevaardigd, maar het bestreden besluit vermeldt niet dat dit ook namens verweerder is gedaan, zoals gebruikelijk is bij besluiten die zijn genomen op grond van een verleend mandaat.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is verweerder belast met materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 3, derde lid, Wet COA is de minister bevoegd regels te stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, Wet COA. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door de vaststelling van de Rva 2005.
Artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005 bepaalt dat het COA zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat aan hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
In artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, Wet COA stelt het bestuur een reglement vast dat in ieder geval voorziet in de delegatie en mandaat van de bevoegdheden van het bestuur.
In artikel 9, eerste lid, Wet COA is bepaald dat het bestuur is belast met de dagelijkse leiding van het COA en zorg draagt voor een goede uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 3.
In het Reglement voor het bestuur van het COA van 30 juni 2015 en de Bevoegdhedenregeling COA van 30 juni 2015 zijn delegatie en mandatering nader uitgewerkt.
4.3
Anders dan door eiser is gesteld blijkt uit het bestreden besluit dat namens het COA door de locatiemanager is getekend. Van een onbevoegd genomen besluit is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Voorts voert eiser aan dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat uit het bestreden besluit geenszins blijkt wat de juridische grondslag is van het bestreden besluit. Tevens voert eiser aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij het onthouden van verstrekkingen dient een belangenafweging te worden gemaakt. Uit het bestreden besluit blijkt niet of verweerder een dergelijke afweging heeft gemaakt. Evenmin is er sprake geweest van ‘hoor en wederhoor’.
5.1
De rechtbank volgt eiser hierin. Het bestreden besluit betreft een belastend besluit en gelet daarop is het aan verweerder om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een locatieverbod is voldaan. Uit het bestreden besluit blijkt echter geenszins op welke juridische grondslag het besluit is gebaseerd, dan wel welke feitelijke omstandigheden er aan ten grondslag liggen. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere onderbouwing te geven, welke verweerder bij brief van 1 maart 2016 heeft gegeven, te weten het volgende. Volgens verweerder betreft de brief van 9 november 2015 een feitelijke mededeling en ligt aan deze mededeling ten grondslag dat eiser is aangetroffen op zijn kamer met een grote stapel eetkaarten van andere bewoners. Deze kaarten zijn privé-eigendom van bewoners. In het kader van de beheersbaarheid en veiligheid van de locatie is eiser overgeplaatst, aldus verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze nadere toelichting nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de juridische grondslag is voor het bestreden besluit en of hetgeen eiser wordt verweten een deugdelijke grondslag biedt voor het opleggen van het locatieverbod. De beroepsgrond slaagt.
5.2
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. De rechtbank zal het besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
5.3
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.240,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de aanvullende schriftelijke reactie, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.240,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel