ECLI:NL:RBDHA:2017:11131
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Iraanse vader en zoon wegens niet-ontvankelijkheid en ongegrondverklaring
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 28 september 2017, zijn de asielaanvragen van een Iraanse vader en zoon afgewezen. De vader, eiser 1, had zijn aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat hij op 14 juli 2017 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar Iran was teruggekeerd. De rechtbank oordeelde dat eiser 1 geen procesbelang meer had bij zijn beroep, aangezien hij vrijwillig zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingetrokken door zijn vertrek naar Iran. De rechtbank steunde haar oordeel op eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigde dat de ondertekening van de vertrekverklaring geen ruimte laat voor een tegenovergesteld standpunt na vertrek.
Eiser 2, de zoon, had zijn asielaanvraag gebaseerd op de situatie van zijn vader. De rechtbank oordeelde dat eiser 2 zich niet langer kon beroepen op de geloofwaardigheid van het asielrelaas van zijn vader, nu deze niet meer ontvankelijk was. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser 2 over de algemene situatie in Iran en concludeerde dat hij niet had aangetoond dat hij specifieke, individuele redenen had om te vrezen voor vervolging. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk en het beroep van eiser 2 ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.