3.3.Nu in de eerste asielprocedure eveneens in rechte is komen vast te staan dat het gehele asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport geen sterke aanwijzing vormt in de zin van het arrest R.C. tegen Zweden en heeft de rechtbank voorts niet onderkend dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft afgezien van een nadere beoordeling van het verband tussen de lichamelijke en psychische klachten van de vreemdeling en zijn stellingen over de oorzaak daarvan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4791).’ Nu het feitencomplex in onderhavige zaak op de relevante punten identiek is aan dat in de zaak waarover de Afdeling zich heeft uitgelaten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval evenmin ten onrechte heeft afgezien van een nadere beoordeling van het verband tussen de lichamelijke en psychische klachten van de vreemdeling en zijn stellingen over de oorzaak daarvan.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat de brief die hij heeft ingebracht van zijn advocaat in Kinshasa, [naam advocaat], ten onrechte niet bij de beoordeling van zijn aanvraag is betrokken. Verweerder schendt hiermee de samenwerkingsverplichting. Daarnaast heeft verweerder eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld de contra-expertise af te wachten die eiser heeft opgestart bij Makano International ten aanzien van de oproep van het A.N.R.
Verweerder heeft hier tegen ingebracht dat eiser bedoelde brief van zijn advocaat enkel in – slecht leesbare – kopie heeft ingebracht. Reeds hierom kan aan deze brief niet de waarde worden gehecht die eiser wenst. Ten aanzien van de contra-expertise heeft verweerder aangevoerd dat aan de samenwerkingsverplichting is voldaan, nu verweerder de oproep van de A.N.R. heeft laten onderzoeken door Bureau Documenten. Nu het een herhaalde asielaanvraag betreft gaat de samenwerkingsverplichting niet zo ver dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld de contra-expertise af te wachten. Het is aan eiser om tijdens de aanvraag authentieke en correcte documenten aan te leveren.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder over de brief van eisers advocaat in Kinshasa en over de oproep van het A.N.R. terecht heeft overwogen dat deze niet als relevante nieuwe elementen kunnen worden beschouwd nu eiser de authenticiteit ervan niet heeft aangetoond. Immers, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 8 oktober 2007, 200704465/1; 7 april 2010, 200902935/1; en 23 mei 2011, 201007949/1) is een door een vreemdeling overgelegd document in een opvolgende aanvraag geen nieuw element of bevinding indien de authenticiteit van het overgelegde document niet kan worden vastgesteld. Voorts blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het niet aan verweerder is om de eventuele valsheid van een overgelegd document aan te tonen maar dat het aan de betreffende vreemdeling is om de gestelde authenticiteit te onderbouwen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2007, 200704465/1). Hierin is eiser niet geslaagd. De stelling van eiser dat verweerder hem de gelegenheid had moeten bieden een contra-expertise in te dienen volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiser om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen in een herhaalde asielprocedure en indien deze documenten betreffen, om daarvan meteen de authenticiteit aan te tonen. Eiser heeft hiertoe ook alle gelegenheid gehad. Dat eiser de authenticiteit van de overgelegde documenten niet heeft aangetoond, komt dan ook voor zijn eigen rekening en risico.
8. Ten slotte heeft eiser zich beroepen op het contact dat hij met [persoon A] en zijn zus heeft gehad. Zijn zus heeft uitvoerig verklaard over wat zij naar aanleiding van de oproep van de A.N.R. bij een gesprek met de A.N.P. te horen heeft gekregen over de arrestatie van [persoon A] en de rol die eiser daarbij wordt toegedicht als schrijver van het artikel over de profeet [profeet].
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn contact met [persoon A] niet heeft aangetoond. Zijn twittercontact is niet met stukken onderbouwd, de verklaringen van eisers zus zijn niet objectief verifieerbaar. Ook is niet door eiser onderbouwd dat hij zijn artikel daadwerkelijk naar vier agentschappen zou hebben gestuurd. Daarbij valt niet in te zien dat het document, dat een open brief bevat van profeet [profeet], en een aanvullend schrijven van eiser zelf over die brief, gebruikt zou worden in de media, nu de informatie waar het hier om gaat, zeer algemeen van aard en algemeen bekend is in Congo.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in contact is geweest met [persoon A], nu enig objectief bewijs daaromtrent ontbreekt. De verklaring van eisers zus is niet objectief verifieerbaar, zodat verweerder reeds hierom aan deze verklaring voorbij heeft kunnen gaan. Zoals ook in rechtsoverweging 7 is overwogen is de brief van eisers advocaat in Kinshasa evenmin als bewijsmiddel aan te merken, nu dit slechts een kopie betreft en niet is aangetoond dat het een authentiek document is.
Dat eiser de brief van profeet [profeet] en zijn reactie daarop op zijn twitteraccount zou hebben gezet, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete grond om aan te nemen dat eiser bekend zou zijn geworden bij de Congolese autoriteiten.
9. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.