ECLI:NL:RBDHA:2017:11817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
KLR-I-2017.202.450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • H.N. Pabbruwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ex artikel 552p Sv inzake rechtshulpverzoek uit België met betrekking tot inbeslagname en doorzoekingen

Op 17 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering was gericht op het verlenen van verlof aan de rechter-commissaris om in beslag genomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen aan de Belgische autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een woningoverval die op 2 maart 2017 in Brussel had plaatsgevonden. Bij deze woningoverval zouden meerdere schilderijen en waardevolle postzegels zijn ontvreemd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks dat de Belgische autoriteiten niet expliciet om inbeslagname hadden verzocht. De rechtbank oordeelde dat de formulering van het rechtshulpverzoek voldoende ruimte biedt om te concluderen dat het verzoek ook betrekking heeft op inbeslagname. De rechtbank heeft de relevantie van de in beslag genomen goederen beoordeeld en geconcludeerd dat deze van belang kunnen zijn voor het Belgische strafrechtelijk onderzoek.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. van Assendelft de Coningh, overwogen, waaronder de stelling dat het verlenen van verlof tot afgifte van de in beslag genomen goederen in strijd zou zijn met het recht op privacy. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat er geen belemmeringen zijn die de uitvoering van het rechtshulpverzoek in de weg staan. De rechtbank verleende uiteindelijk het gevraagde verlof, onder voorbehoud dat de stukken van overtuiging teruggezonden zullen worden zodra het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Lurisnummer: KLR-I-2017.202.450
Kenmerk RK: 17/3612, 17/3613, 17/3614, 17/3615, 17/3616 en 17/3617
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op de vordering ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de officier van justitie bij deze rechtbank van 5 september 2017. Deze vordering strekt ertoe dat de rechtbank aan de rechter-commissaris verlof zal verlenen om aan de officier van justitie ter beschikking te stellen de in beslag genomen stukken van overtuiging, ter uitvoering van een verzoek om rechtshulp d.d. 31 mei 2017 en het aanvullend verzoek om rechtshulp van 14 juni 2017, afkomstig van de Belgische justitiële autoriteiten, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] ,
adres: [adres] ,

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] ,
adres: [adres] ,

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres: [adres] ,

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres]

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het dossier met bovengenoemd lurisummer.
De rechtbank heeft de vordering op 3 oktober 2017 in raadkamer behandeld.
In raadkamer is verschenen en gehoord [verdachte] . De andere verdachten, alsmede de belanghebbenden [belanghebbende] en [belanghebbende] zijn - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet in raadkamer verschenen. Van [verdachte] is kort na de behandeling van de vordering een afstandsverklaring binnengekomen. Namens [verdachte] is in raadkamer verschenen en gehoord mr. T. van Assendelft de Coningh.
De officier van justitie mr. B. de Jonge heeft in raadkamer gepersisteerd bij de vordering. In wijziging op de bij de vordering als bijlage gevoegde beslaglijst heeft hij naar voren gebracht dat de onder [verdachte] in beslag genomen telefoon reeds in geretourneerd, maar dat het beslag thans rust op de kopie die van deze gegevensdrager is gemaakt.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Gelet op recente wetswijzigingen met betrekking tot de overdracht van onderzoeksresultaten beoordeelt de rechtbank ambtshalve of de officier van justitie ontvankelijk is in deze vordering.
Op 17 juni 2017 is in werking getreden de Wet van 31 mei 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement van de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel), gepubliceerd in Stb. 2017.231. De richtlijn van het Europees Parlement is op 22 mei 2017 in België geïmplementeerd.
In de nieuwe wet is in artikel 5.4.9 (overdracht resultaten) opgenomen dat de officier van justitie de resultaten van de uitvoering van het Europees onderzoeksbevel zo spoedig mogelijk ter beschikking stelt aan de uitvaardigende autoriteit. Blijkens de Memorie van Toelichting komt hiermee de verlofprocedure te vervallen (Kamerstukken II, 2017/2017, 34 611, nr. 3).
In Artikel II onder E van de Wet is echter opgenomen dat onder meer de artikelen 552h tot en met 552q van het Wetboek van Strafvordering van toepassing blijven in gevallen waarin de stukken betreffende dat verzoek vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet zijn ontvangen door de officier van justitie.
Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank thans sprake. Het verzoek van de Belgische autoriteiten - dat door die autoriteiten overigens ook
nietwordt gegrond op het nieuwe Europees onderzoeksbevel - dateert immers van 31 mei 2017. De verlofprocedure ex artikel 552p Sv is derhalve nog van toepassing.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.

Beoordeling van de vordering.

Het rechtshulpverzoek
Het rechtshulpverzoek is gedaan in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen bovengenoemde verdachten ter zake van de verdenking dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan de feiten, zoals in het voornoemde rechtshulpverzoek en de aanvulling hierop is omschreven, te weten het medeplegen van diefstal met geweld (woningoverval) op
2 maart 2017 te Brussel. Bij deze diefstal zouden meerdere schilderijen ter waarde van
€ 100.000,- zijn ontvreemd, alsmede meerdere albums met waardevolle postzegels, gouden stukken en een mobiele telefoon.
Door de Belgische autoriteiten is verzocht om (onder meer) huiszoekingen uit te voeren in de woningen van de als verdachten aangemerkte personen. Voorts is verzocht de overdracht naar België toe te staan van alle documenten, stukken en waarden die zouden kunnen worden inbeslaggenomen. Voor de rechtbank kan uit deze formulering - anders dan gesteld door mr. T. van Assendelft de Coningh - worden afgeleid dat het verzoek van België ziet op doorzoekingen
ter inbeslagname.
Het verzoek is gegrond op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 20 april 1959), het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België
,het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden (Brussel, 27 juni 1962)
,de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord (Schengen, 19 juni 1990), en de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (Brussel, 29 mei 2000).
De doorzoekingen
Uit de stukken blijkt dat, overeenkomstig het gevraagde in voornoemd rechtshulpverzoek, onder leiding van de rechter-commissaris te Rotterdam op 21 juni 2017 doorzoekingen ter inbeslagneming hebben plaatsgevonden in een pand aan de [adres panden] . Onder leiding van de rechter-commissaris te Den Haag hebben daarnaast op 21 juni 2016 doorzoekingen ter inbeslagname plaatsgevonden, in panden aan de [adres panden] . De doorzoekingen hebben overeenkomstig het rechtshulpverzoek plaatsgevonden met bijstand van onderzoekers bij de federale gerechtelijke politie van Brussel. Bij de doorzoekingen zijn diverse goederen in beslag genomen, welke staan vermeld op de lijsten met inbeslaggenomen bescheiden, als bijlagen gevoegd bij het proces-verbaal van doorzoeking van 28 juli 2017 van de rechter-commissaris in Rotterdam en bij de processen-verbaal van doorzoeking van 4 juli 2017 van de rechter-commissaris in Den Haag.
Onder de inbeslaggenomen goederen zijn mede begrepen gegevensdragers. Anders dan mr. T. van Assendelft de Coningh , is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid, dat de Belgische autoriteiten niet nadrukkelijk hebben verzocht om inbeslagname van
gegevensdragers, geen beletsel vormt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of de inbeslagneming naar Nederland recht op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en of de stukken van overtuiging, inclusief de gegevensdragers, in het buitenland kunnen dienen voor de waarheidsvinding. Welke stukken dat zijn, moet uit het rechtshulpverzoek blijken, maar de verzoekende staat is niet verplicht om deze stukken gedetailleerd aan te geven. Indien de omschrijving van het rechtshulpverzoek globaal van aard is, zal de autoriteit van de aangezochte staat meer op het eigen oordeel zijn aangewezen voor wat betreft de relevantie van het inbeslaggenomen materiaal. (zie conclusie bij HR 22 november 2016, ECLI:NL:PHR:2016:744 en ECLI:NL:PHR:2016:1158)
In het onderhavige geval ziet de verdenking op het medeplegen van een woningoverval, waarbij goederen zijn weggenomen. Door de Belgische autoriteiten is niet aangegeven welke specifieke goederen van belang zijn voor het onderzoek, zodat de rechtbank is aangewezen op het eigen oordeel. Gelet op de aard van de verdenking - alsmede de omstandigheid dat de Belgische autoriteiten hebben verzocht om het uitvoeren van telefonieonderzoek - is de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen, daaronder mede begrepen gegevensdragers, relevant kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek. Voorts is de rechtbank niet gebleken van een onrechtmatige inbeslagname.
Weigeringsgronden
Het verzoek is gegrond op en voldoet aan de vereisten gesteld in de hieronder vermelde verdragen.
De aan het rechtshulpverzoek ten grondslag liggende feiten zijn zowel naar Belgisch recht als naar Nederlands recht (onder artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) strafbaar gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan één jaar.
Mr. T. van Assendelft de Coningh heeft naar voren gebracht dat het verlenen van verlof tot afgifte van de goederen die onder [verdachte] in beslag zijn genomen, strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM, te weten het recht op privacy. Hiertoe is aangevoerd dat de in beslag genomen gegevensdragers een volledig beeld kunnen geven van het privé leven van [verdachte] . De rechtbank overweegt hierop als volgt.
België is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gelet op het interstatelijke vertrouwensbeginsel dient Nederland er bij de medewerking aan het rechtshulpverzoek derhalve in beginsel van uit te gaan dat België de bepalingen van het verdrag zal naleven. Dit zou anders kunnen zijn indien de inbeslagname in Nederland reeds in strijd is met fundamentele rechten van de mens, maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Hetgeen naar voren is gebracht wordt derhalve verworpen.
Nu ook overigens aan alle daarvoor in de wet en in de te dezen toepasselijke verdragen gestelde vereisten is voldaan en zich geen belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit de toepasselijke verdragen onderscheidenlijk de wet, terwijl door de inwilliging van het rechtshulpverzoek evenmin wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht, dient de rechtbank het gevraagde verlof te verlenen.

Het subsidiair gedane verzoek om aanhouding.

Door mr. T. van Assendelft de Coningh is nog verzocht om aanhouding van de behandeling van de vordering, opdat [verdachte] overeenkomstig het bepaalde in artikel 552oa, vijfde lid, Sv inzage kan worden gegeven in de onder hem in beslag genomen voorwerpen.
Artikel 552oa Sv maakt het mogelijk om de bijzondere opsporingsbevoegdheden van de Wet BOB in te zetten in het kader van een verzoek om rechtshulp. Het gaat hierbij om het opnemen van (vertrouwelijke) communicatie, de bevoegdheid tot het vorderen van gegevens ter opsporing van een ander strafbaar feit dan een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, de bevoegdheid tot het vorderen dat gegevens direct na verwerking worden verstrekt en de bevoegdheid tot het vorderen van gevoelige gegevens, al dan niet in het kader van de opsporing van een terroristisch misdrijf.
De thans onderhavige vordering ziet op het verlenen van verlof met betrekking tot goederen die onder leiding van de rechter-commissaris in beslag zijn genomen tijdens een huiszoeking die heeft plaatsgevonden op grond van artikel 110 Sv. Van (één van de) bijzondere opsporingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 552oa is dan ook geen sprake, zodat de waarborg waarop door de raadsman een beroep is gedaan, niet van toepassing is. Het verzoek om aanhouding wordt derhalve afgewezen.

Beslissing.

De rechtbank:
verleent verlof aan genoemde rechter-commissarissen, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om de stukken van overtuiging zoals vermeld op (aangepaste) bijlage bij de vordering ex artikel 552p Sv, aan de officier van justitie ter beschikking te stellen ter afgifte van deze stukken van overtuiging aan de verzoekende autoriteiten, onder voorbehoud dat de voornoemde stukken van overtuiging zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. H.N. Pabbruwe, rechter, in tegenwoordigheid van
mrs. M.R. Ekkart en M. van der Velden, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting
van 17 oktober 2017.