ECLI:NL:RBDHA:2017:11918
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Syrische nationaliteit en verantwoordelijkheid van Italië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Syrische nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 5 oktober 2017 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat Italië niet verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, omdat hij met toestemming van de Italiaanse autoriteiten door Artsen zonder Grenzen op Italiaans grondgebied was afgezet. Eiser stelde dat er geen sprake was van illegale grensoverschrijding en dat het besluit van de Staatssecretaris onzorgvuldig tot stand was gekomen. Hij voerde ook aan dat hij niet adequaat was gehoord tijdens het aanmeldgehoor, omdat er geen registertolk beschikbaar was.
De rechtbank overwoog dat er geen rechtsregel bestaat die de Staatssecretaris verbiedt om een voornemen tot overdracht aan een andere lidstaat uit te brengen voordat er een claimakkoord is. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom hij gebruik had gemaakt van een niet-registertolk en dat er geen miscommunicatie had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser terecht was vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Italië zouden belemmeren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.