ECLI:NL:RBDHA:2017:12151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.J.K. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van vestigingsalternatief in Bagdad voor Iraakse soenniet

Op 25 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Iraakse asielzoeker, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had aangevoerd dat hij problemen had ondervonden met IS in Mosul en vreesde voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Irak. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich veilig kan vestigen in Bagdad, ondanks zijn vrees voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de situatie in Bagdad zodanig was verslechterd dat hij daar een reëel risico op vervolging zou lopen. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat eiser redelijkerwijs kan worden verwacht zich in Bagdad te vestigen, gezien zijn Iraakse nationaliteit en de beschikbare documenten. De rechtbank wees ook op het feit dat eiser geen geldig paspoort had, wat zijn terugkeer bemoeilijkt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4221

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
thans de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuys).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen A.H.H. Al Nima, tolk.

Overwegingen

1.
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1988, heeft de Iraakse nationaliteit. Op 13 november 2015 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij soennitisch moslim is en afkomstig is uit Mosul. Eiser heeft problemen ondervonden met IS vanwege zijn winkel in mobiele telefonie nadat IS Mosul is binnengevallen. Eiser heeft Mosul verlaten omdat hij vreesde gerekruteerd te worden door IS.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen. Verweerder acht alle door eiser aangevoerde elementen, zijn identiteit, nationaliteit, herkomst geloofwaardig. Verweerder volgt eiser in zijn verklaringen dat hij na de overname van Mosul door IS problemen heeft ondervonden van de zijde van IS en dat eiser vreesde dat hij door IS zou worden gerekruteerd. Dat betekent dat eiser niet naar Mosul kan terugkeren, maar omdat eiser zich elders in Irak, namelijk in Bagdad, kan vestigen, heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen.
3. Eiser betoogt dat verweerder hem ten onrechte een vestigingsalternatief in Bagdad tegenwerpt. Eiser komt niet uit Bagdad, heeft daar geen familieleden wonen en heeft nooit in Bagdad verbleven. Eiser heeft de vrees dat hij bij terugkeer naar Bagdad zal worden aangehouden en verhoord, omdat hij soenniet is, uit een IS-gebied komt (Mosul) en uit het buitenland is teruggekeerd. Ook heeft hij geen sociaal netwerk waar hij een beroep op kan doen. Bovendien verwacht hij bij terugkeer naar Bagdad problemen met de politie, omdat IS telefoons van de politie en van het leger die in zijn winkel ter reparatie lagen in beslag heeft genomen. Eiser zal hierdoor in de negatieve belangstelling staan van de politie en of het leger. Eiser vreest voorts rekrutering door sjiitische milities in Bagdad. Bovendien beschikt hij niet over een geldig paspoort.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of Bagdad voor eiser kan worden aangemerkt als vestigingsalternatief. Een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen als, zo volgt uit artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen en paragraaf C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), een vreemdeling in een deel van zijn land van herkomst geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico op ernstige schade loopt, hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en toegang kan verkrijgen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs van hem kan worden verwacht dat hij zich er vestigt. Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst aan die voorwaarden voldoet, moet rekening worden gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel, en de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Als de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden is voldaan, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vestigingsalternatief in zijn geval niet aanwezig is en dat van hem niet kan worden verlangd dat hij zich elders in het land vestigt (vergelijk de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:5176, en 8 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1537).
4.2.
In Bagdad is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De rechtbank acht zich in haar oordeel gesteund door de uitspraken van de Afdeling van 21 november 2016 (ECLI:NL RVS:2016:3083, ECLI:NL:RVS:2016:3084 en ECLI:NL:RVS:2016:3085), 23 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3442) en van 3 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1744), waarin zij zich heeft uitgelaten over de veiligheidssituatie in Bagdad in het algemeen en meer in het bijzonder over de positie van soennieten in de stad Bagdad. De Afdeling heeft geoordeeld dat de betreffende vreemdelingen in voornoemde zaken een vestigingsalternatief in Bagdad kan worden tegengeworpen en overwogen dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat soennieten in Bagdad niet systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen en als zodanig geen reëel risico op ernstige schade lopen. Dat soennieten in Bagdad systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen volgt evenmin uit het algemeen ambtsbericht over Irak van november 2016.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de algemene veiligheidssituatie in de stad Bagdad sindsdien zodanig is verslechterd dat zich daar nu wel een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld voordoet. De enkele verwijzing van eiser naar het stuk “Veelgestelde vragen – Bagdad – vestigingsalternatief” doet daar niet aan af, nu dit niet verder is geconcretiseerd.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond van de informatie in de door hem aangehaalde rapporten niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bij terugkeer in Bagdad vanwege het zijn van een soennitisch moslim, of vanwege andere individuele kenmerken, een reëel risico loopt slachtoffer te worden van een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat de inbeslaggenomen telefoons de terugkeer naar Bagdad problematisch maken, heeft hij dat eveneens onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 21 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3083), spelen bij de beoordeling alleen sociaaleconomische factoren en de in dat kader relevante individuele kenmerken een rol en wordt niet nogmaals, aan de hand van een lagere maatstaf, beoordeeld of eiser daar veilig kan verblijven. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser een soennitische moslim uit Mosul is. Hij spreekt Arabisch, en is in het bezit van een geldige Iraakse identiteitskaart en een Iraaks nationaliteitsbewijs. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat van eiser redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich in de stad Bagdad vestigt.
4.5.
Nu eiser in de stad Bagdad geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, hij toegang heeft tot de stad en redelijkerwijs van hem verwacht mag worden dat hij zich daar vestigt, heeft verweerder eiser terecht een vestigingsalternatief in de stad Bagdad tegengeworpen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.J.K. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.