3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van parketnummer
09/857354-16 (dagvaarding I) feiten 1 en 2het volgende af.
Feit 1
Op 2 juni 2016 te 16.25 uur had [benadeelde] (verder: de aangeefster) in de wijk [plaats] te [plaats] via Marktplaats een afspraak gemaakt met een jongen die haar Iphone 6s
van haar wilde kopen voor 600 euro. De jongen betaalde met briefjes van 50 euro maar de aangeefster vroeg zich af of het geld wel echt was. De jongen stelde voor om naar het winkelcentrum te lopen om daar het geld te laten controleren. Na controle van een briefje van 50 euro zei de verkoopster van de Trekpleister al dat het geld vals was. De aangeefster wilde haar telefoon terug hebben en de jongen is toen weggerend met de telefoon.
[getuige] , werkzaam als kassière bij de Trekpleister in winkelcentrum [plaats] te [plaats] heeft op verzoek van een vrouw, naar later blijkt de aangeefster, een biljet van 50 euro gecontroleerd op echtheid. Zij heeft het biljet meerdere malen door het daarvoor bestemde apparaat gehaald en het apparaat bleef maar piepen. Dit betekent dat het geld vals is.
De aangeefster zei volgens deze getuige tegen de jongen die achter haar stond: “zie je wel het is vals”, waarna de jongen wegrende.
Het geld dat de verdachte aan de aangeefster heeft gegeven, 12 bankbiljetten van 50 euro, is door de politie onderzocht en blijkt vals te zijn.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangeefster in de wijk [plaats] heeft ontmoet en dat hij haar telefoon wilde kopen. Hij had een bedrag van € 600,- gekregen van iemand bij de voetbal en heeft haar dit geld gegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat dit geld vals was, maar dat hij wel een vermoeden had dat er iets niet klopte. Hij heeft zelf voorgesteld het geld te laten controleren.
Toen de kassière bij de Trekpleister het geld aan het controleren was, begon de aangeefster volgens de verdachte te schelden en hem te bedreigen, waardoor hij zich bedreigd voelde en is weggerend.
De verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat hij wegrende, niet wist dat het geld vals was. De piepjes waarmee het controle-apparaat aangaf dat het geld vals was en die door de aangeefster en de getuige zijn gehoord, heeft de verdachte niet gehoord.
De verdachte heeft ook verklaard dat hij de telefoon niet meer in zijn bezit heeft.
De rechtbank is, gelet op de in het dossier voorhanden zijnde stukken, van oordeel dat de verdachte vlak voordat hij wegrende eigenaar van de telefoon was geworden. Hij had immers voor de telefoon betaald en deze van de aangeefster in ontvangst genomen.
De onder feit 1 primair ten laste gelegde diefstal kan, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook niet bewezen worden verklaard en de rechtbank zal de verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank acht het evenwel onaannemelijk dat de verdachte niet wist dat de twaalf briefjes van 50 euro vals waren. Hij heeft verklaard dat hij die briefjes zomaar van iemand op de voetbalclub heeft gekregen en dat hij zelf al een vermoeden had dat er iets niet klopte.
De rechtbank acht die verklaring, gelet op de hoogte van het bedrag, niet geloofwaardig.
Verder acht de rechtbank niet geloofwaardig de verklaring van de verdachte dat hij op de vlucht sloeg omdat de aangeefster begon te schelden en hem te bedreigen, nu hij dit pas ter terechtzitting heeft verklaard en hiervoor in de verklaringen van de aangeefster en de kassière geen enkele steun te vinden is. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit kan derhalve, gelet op vorenstaande bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan oplichting.
Feit 2
Op 7 juni 2016 omstreeks 10.05 uur trok een snorfiets, merk Piaggio, type C25, de aandacht van verbalisant [verbalisant] , omdat het voertuig met een veel hogere snelheid reed dan wettelijk is toegestaan voor een snorfiets. Er zaten twee personen op de snorfiets. Bij een Avia tankstation bij de [adres] te [plaats] stapte de bijrijder af. Verbalisant [verbalisant] zag dat de kentekenplaat (met kenteken [kenteken] ) van de snorfiets vastgeplakt was met plakband.
De verbalisant heeft van de bestuurder van de snorfiets en van de snorfiets foto’s gemaakt. Bij navraag bleek het kenteken voor een Fosti Type FT50QT te zijn afgegeven.
Hieruit concludeerde verbalisant [verbalisant] dat het een valse kentekenplaat was.
Verbalisant [verbalisant] heeft de foto’s die hij had genomen naar collega’s gestuurd en gevraagd of zij wisten wie de bestuurder van de snorfiets was. Collega [verbalisant] verklaarde dat de bestuurder [verdachte] is.
Op 8 juni 2016 heeft verbalisant [verbalisant] nader onderzoek gedaan naar de bestuurder, zijnde de verdachte. Uiteindelijk heeft hij op het ID College de verdachte naar binnen zien gaan.
Verbalisant [verbalisant] is naar de fietsenstalling gegaan en heeft de snorfiets met kenteken
[kenteken] aangetroffen. De uitlaat was nog warm. De verbalisant heeft een foto gemaakt van het chassisnummer. Bij navraag bij de Dienst Wegverkeer bleek dat voor dat nummer kenteken [kenteken] was afgegeven. Het voertuig stond gesignaleerd als gestolen. Van de diefstal van het kenteken [kenteken] heeft [benadeelde] aangifte gedaan nadat hij diezelfde dag door de politie was gebeld dat de kentekenplaat was ontvreemd.
Op 8 juni 2016 omstreeks 11.09 uur is de verdachte, na verkregen toestemming van de officier van justitie, buiten heterdaad aangehouden.
Bij de opsporingsfouillering bleek de verdachte een schoudertas te dragen. Verbalisant [verbalisant] trof in deze tas onder meer sleutels aan.
Verbalisant [verbalisant] nam de gestolen snorfiets in beslag en zag dat de snorfiets op slot stond met een hangslot dat aan het achterwiel was bevestigd. Eén van de sleutels uit de schoudertas van de verdachte paste op dit slot. Het slot van de scooter was in zijn geheel verwijderd en de scooter stond op het stuurslot.
Na de aanhouding van de verdachte is zijn kluis op het ID College doorzocht. De daarin aangetroffen schroevendraaier is eveneens beslag genomen.
Op het politiebureau heeft verbalisant [verbalisant] de schroevendraaier in het uitgeboorde contactslot van de snorfiets gestoken en kon hij het slot ronddraaien en de scooter van het stuurslot halen en starten.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij de scooter heeft geleend, dat hem was verteld dat het slot kapot was en dat hij daarom een hangslot met sleutels erbij heeft gekregen. Hem was ook verteld dat de papieren van de scooter bij het stuur verborgen zaten, maar de verdachte heeft dit niet gecheckt. De verdachte heeft voorts verklaard dat het hem niet was opgevallen dat de kentekenplaat met plakband was vastgeplakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de scooter niet op een normale wijze kon worden gestart en dat de kentekenplaat met plakband was vast geplakt, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed was. De rechtbank acht feit 2, de schuldheling, dan ook wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Feit 3 (09/187454-16 t.b.g.)
De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder 3 primair
ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van parketnummer
09/857354-16 (dagvaarding I) feit 3 subsidiairhet volgende af.
Op woensdag 24 februari 2016, omstreeks 18:30 uur, liep mevrouw [benadeelde] samen met haar man [benadeelde] op de [adres] in [plaats] , toen zij van haar tas werd beroofd. De volgende goederen werden weggenomen: een lichtbruine damestas, een damesportemonnee, bruin van kleur, met daarin bankpasjes van de Rabobank en ING, een rijbewijs, een VGZ-pas, een kentekenbewijs van een Suzuki Alto, voorzien van het kenteken [kenteken] , diverse andere pasjes en ook een geldbedrag van ongeveer 50 euro. Ook zijn een mobiele telefoon, een zwarte Samsung Galaxy S3, een oplader voor deze telefoon en een bril in een brillenkoker weggenomen.
Op woensdag 2 maart 2016 werd bij de verdachte [verdachte] na zijn aanhouding terzake van de verdenking van een inbraak aan de [adres] te [plaats] een insluitingsfouillering toegepast. Er werd onder de verdachte een zwart heuptasje aangetroffen. In het voorvak van dit tasje werden onder meer de volgende goederen aangetroffen:
- een bankpas van de Rabobank op naam van [benadeelde] ,
- een rijbewijs op naam van [benadeelde] e/v [benadeelde] ,
- een ING-betaalpas op naam van [benadeelde] ,
- een kentekenbewijs van een voertuig met kenteken [kenteken] .
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij een damesportemonnee, bruin met kleurtjes erop, in de week voor zijn aanhouding op woensdag of donderdag in [plaats] in de wijk [plaats] van iemand heeft gekregen met het verzoek of hij deze bij zich wilde houden. De verdachte heeft verklaard dat hij de pasjes uit de portemonnee heeft gehaald en de portemonnee heeft weggegooid. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij wel vermoedde dat er iets niet klopte.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de verdachte wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Zij is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit en acht aldus de opzetheling wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Feit 4 en 5 (09/817631-16 t.b.g.)
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van parketnummer
09/857354-16 (dagvaarding I) feiten 4 en 5het volgende af.
Op maandag 15 februari 2016 was [benadeelde] (verder: [benadeelde] ), werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) van de gemeente Zoeteremeer, samen met haar collega [benadeelde] (verder: [benadeelde] ) aan het werk in de wijk [plaats] . Zij zagen omstreeks 13:45 uur dat een jongen iets naar beneden gooide vanaf het station [plaats] . Deze jongen was samen met een groepje andere jongeren. [benadeelde] en [benadeelde] hebben het groepje aangesproken beneden bij het station en het groepje is verder gelopen in de richting van het [plaats] . [benadeelde] en [benadeelde] zagen vervolgens dat de jongen, die zij daarvoor al hadden aangesproken, een flesje weggooide in de groenstrook.
Hierop zijn ze richting het groepje jongeren op het [plaats] gefietst om deze jongen een proces-verbaal te geven. [benadeelde] ging in gesprek met de jongen en vorderde zijn legitimatiebewijs.
De jongen reageerde niet en liep weg waarop [benadeelde] en [benadeelde] hem achterna zijn gelopen en hem tegen hielden. De jongen werd hierop agressief en maakte zwaaiende bewegingen met zijn armen in hun richting. Tegen de jongen is gezegd dat hij rustig moest doen en gewoon zijn legitimatiebewijs moest afgeven, omdat hij anders zou worden aangehouden. De jongen reageerde hier niet op, waarop [benadeelde] de jongen aanhield voor het niet op eerste vordering tonen van zijn legitimatiebewijs. De jongen probeerde vervolgens weer weg te komen, waarop [benadeelde] hem blokkeerde met haar fiets. De jongen werd boos en sloeg met zijn gebalde vuist tegen haar kaak. Zij voelde hierdoor een pijnscheut in haar kaak. Voordat [benadeelde] kon reageren, bracht de jongen zijn open hand richting haar keel en greep hij haar bij de hals. [benadeelde] voelde hierdoor pijn in haar keel en kon geen lucht krijgen. [benadeelde] sprong richting de jongen om hem een klap te geven waarop de jongenj de keel van [benadeelde] los liet. De jongen balde wederom zijn hand tot een vuist en sloeg [benadeelde] in zijn buik. [benadeelde] sloeg dubbel van de pijn. Hierna is de jongen weggerend en bij iemand achterop de fiets gesprongen. [benadeelde] proefde een enorme bloedsmaak in haar mond, heeft een rode vlek aan de rechterzijde van haar nek en een kras op haar gezicht.
Ook [benadeelde] heeft aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op het [plaats] te [plaats] , op maandag 15 februari 2016 omstreeks 13:45 uur. Hij is toen meerdere malen met kracht met tot vuisten gebalde handen op zijn boven- en onderlichaam geslagen. Door het dragen van het scherfwerende vest is het letsel beperkt gebleven.
Voorts heeft ook [benadeelde] verklaard dat de jongen, die [benadeelde] en hij eerder hadden aangesproken omdat hij een sigaret van het station naar beneden had gegooid en die hij overigens wel had opgeruimd, even later een flesje AA in de groenstrook aan het [plaats] gooit. Samen met [benadeelde] heeft hij de jongen wederom aangesproken, maar de jongen liet zijn legitimatiebewijs ook na twee keer vorderen niet zien. Vervolgens heeft [benadeelde] hem medegedeeld dat hij was aangehouden. De jongen wilde weglopen en werd door [benadeelde] en [benadeelde] met hun dienstfiets klemgezet. Vervolgens werd de jongen zeer agressief en pakte hij [benadeelde] met zijn rechterhand hard in haar nek. [benadeelde] heeft de jongen van [benadeelde] afgeslagen en toen heeft hij meerdere malen een klap van de jongen gehad op zijn hoofd en buik net onder de ribbenkast. De jongen sloeg met gebalde vuist. [benadeelde] voelde een enorme pijn aan de rechteronderzijde van zijn ribbenkast.
Getuige [getuige] stond op 15 februari 2016 omstreeks 13.45 uur voor de deur van de sportschool op het [plaats] te [plaats] . Hij zag dat er een vechtpartij was waarbij het handhavingsteam betrokken was. Hij zag dat een jongen plotseling de vrouwelijke handhaver met zijn vuist in haar gezicht sloeg. Hierna rende de jongen hard weg.
Getuige [getuige] herkende de jongen als [verdachte] , die bij hem in de klas zit op het ID College.Dit blijkt [verdachte] te zijn.
Ook in zijn nadere verhoor blijft getuige [getuige] bij zijn verklaring dat de verdachte de vrouwelijke handhaver een vuistslag op haar gezicht gaf. Hij heeft ook verklaard dat de verdachte niet reageerde toen de handhavers om zijn legitimatie vroegen en dat de verdachte agressief was. Hij herkent de verdachte van een foto.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de vrouwelijke handhaver bij haar keel heeft gegrepen om zichzelf te verdedigen. Zij had een fiets op hem gegooid. Ook de mannelijke handhaver heeft hij eenmaal geslagen om los te komen. Deze sloeg hem vervolgens met een helm in zijn gezicht.
De rechtbank acht, gelet op de in het dossier voorhanden zijnde stukken, waaronder twee op ambtseed opgemaakte verklaringen, niet bewezen dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een aanval van beide handhavers. De verdachte heeft niet meegewerkt; hij wilde zijn legitimatie niet laten zien terwijl dit meermalen werd gevorderd. Toen hij vervolgens werd aangehouden wilde hij weer niet meewerken en heeft hij beide handhavers mishandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkele rechtvaardiging voor het gedrag van de verdachte.
De rechtbank acht, op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van parketnummer
09/842053-17 (dagvaarding II) feiten 1, 2, 3 en 4het volgende af.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
28 september 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, met bijlagen,
d.d. 1 februari 2017, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017030111-44,
inhoudende de verklaring van [benadeelde] (p. 115-134);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van de verdachte,
d.d. 31 januari, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017030111-4
(p.40-41);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari
2017, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017030111-10 (p. 135-136);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari
2017, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017030111-19
(p. 142-161).
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
28 september 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, met bijlagen,
d.d. 7 december 2016, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016337257-1,
inhoudende de verklaring van [benadeelde] (p. 230-248);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 6 december
2016, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016337257-2 (p. 255-257);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uitslag sporenonderzoek,
d.d. 13 januari 2017, met bijlage, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-
2016337257-2 (p. 258-262).
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Feit 3
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde dat zij op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte dit feit heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De verdachte heeft verklaard dat hij de Canadese dollars, 1 biljet van 20 dollar en 1 biljet van 5 dollar, die bij zijn aanhouding op 31 januari 2017 in zijn fouillering zijn aangetroffen,
op straat heeft gevonden.
De rechtbank meent dat onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat de verdachte had kunnen weten of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze dollars van diefstal afkomstig waren, nu het gaat om slechts 2 biljetten van beperkte waarde. De tijd tussen de diefstal van de Canadese dollars uit de woning aan het [adres] te [plaats] en het aantreffen van de Canadese dollars bij de verdachte betreft voorts 3 dagen en is, anders dan de officier van justitie meent, niet van zodanig korte duur dat hierin aanleiding moet worden gezien voor een andersluidend oordeel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ook niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Feit 4
Op maandag 23 januari 2017 tussen 12:15 uur en 20:00 uur vond een poging tot inbraak plaats in een woning aan de [adres] te [plaats] . Aangever [benadeelde] zag dat de buitenste laag van het dubbele glas van het raam dat zich naast de voordeur bevindt, was verbroken. Ook was in het kunststof kozijn een gat zichtbaar. De daders zijn niet binnen gekomen en hebben niets uit de woning weg genomen.
Ter plaatse werd rondom de woning een forensisch onderzoek ingesteld. Daarbij is vastgesteld dat de dubbele beglazing van een ruit in de hal was vernield. Op de buitenste ruit, net boven het gat, was een afdruk van een deel van een handpalm zichtbaar. Deze afdruk is veiliggesteld voor nader dactyloscopisch onderzoek.
Na onderzoek bleek dat het dactyloscopische (handpalm)spoor, overeenkommt met het
dactyloscopisch signalement van de verdachte [verdachte] .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met een ander geprobeerd heeft in de woning aan de [adres] te [plaats] in te breken. De verdachte heeft verklaard dat het niet lukte om de tweede ruit van het dubbele glas kapot te gooien en dat hij op dat moment last kreeg van zijn geweten en daarom besloot samen met die ander weg te gaan.
De rechtbank acht gelet op aangifte, het dactyloscopische spoor en de verklaring van de verdachte wettig en overtuigen bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit, zijnde een poging tot woninginbraak aan de [adres] te [plaats] op 23 januari 2017.