ECLI:NL:RBDHA:2017:12812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Surinaamse vrouw, had een mvv aangevraagd om bij haar Nederlandse partner, referent, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het oordeel dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond, maar dat er sprake was van een schijnrelatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiseres en referent tegenstrijdige verklaringen hadden afgelegd over hun relatie, wat leidde tot de afwijzing van de mvv-aanvraag.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiseres op 12 oktober 2017 niet zelf verscheen, maar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De staatssecretaris had eerder de aanvraag afgewezen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de hoorzittingen onzorgvuldig waren en dat er niet op essentiële punten was doorgevraagd, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de relatie tussen eiseres en referent niet authentiek was en dat de aanvraag om een mvv terecht was afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en eenduidige verklaringen in het kader van verblijfsrechtelijke aanvragen en de beoordeling van de authenticiteit van relaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata)

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), ingediend in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV), afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Eiseres is niet verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting verschenen [referent].

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Surinaamse nationaliteit.
2. Op 2 mei 2016 is door [referent], geboren op [geboortedatum] 1971 en van Nederlandse nationaliteit (referent), ten behoeve van eiseres een procedure TEV gestart door middel van het indienen van een mvv-aanvraag voor het verblijfsdoel “familie en gezin”. Eiseres beoogt verblijf bij referent met wie zij stelt een duurzame en exclusieve relatie te onderhouden.
3. Op 18 oktober 2016 zijn referent en eiseres afzonderlijk doch tegelijktijdig gehoord over hun relatie, referent in Zwolle en eiseres op de Nederlandse ambassade te Paramaribo.
4. Op grond van de verslagen van de gehoren heeft verweerder in het primaire besluit geconcludeerd dat eiseres en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een duurzame en exclusieve relatie met elkaar onderhouden, en heeft de mvv-aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres en referent tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over essentiële elementen van hun relatie en dat hieruit blijkt dat de relatie is aangegaan met als enig oogmerk eiseres in Nederland een verblijfsrecht te verschaffen, ofwel dat er sprake is van een schijnrelatie.
In het bestreden besluit heeft verweerder zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en daarbij overwogen dat nu sprake is van een schijnrelatie, aan een eventueel huwelijk geen betekenis toekomt en dat een eventueel huwelijk daarom als een schijnhuwelijk zal worden aangemerkt. Verweerder heeft van het houden van een hoorzitting in bezwaar afgezien, omdat het bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond is.
5. Eiseres heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd. Uit de verslagen van de gehoren kan worden afgeleid dat aan eiseres en referent niet steeds dezelfde vragen zijn gesteld, in dezelfde volgorde en/of context. De verslagen bevatten slechts een samenvatting van de verklaringen van eiseres en referent, en zijn geen letterlijke weergave van hetgeen zij hebben verklaard. Veel vragen die aan eiseres en referent zijn gesteld hebben betrekking op gebeurtenissen van meerdere jaren geleden. Op bepaalde punten is niet of nauwelijks doorgevraagd. Met de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden zijn eiseres en referent niet geconfronteerd vóór het nemen van een besluit op de aanvraag. Dit is onzorgvuldig en in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
Eiseres is in bezwaar onvoldoende gelegenheid geboden om haar standpunt uitvoerig te motiveren. Het verzoek van referent om uitstel voor het geven van een nadere reactie op de geconstateerde tegenstrijdigheden is ten onrechte niet ingewilligd.
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom aan de verklaringen van de familieleden van referent geen enkele betekenis toekomt en heeft ten onrechte niet aangegeven welk ander bewijs eiseres en referent hadden kunnen overleggen.
Verweerder heeft eiseres ten onrechte niet gehoord op het bezwaar.
Bij brief van 29 september 2017 heeft eiseres een nadere reactie gegeven op de verslagen van gehoor van 18 oktober 2016. In deze schriftelijke reactie is eiseres gedetailleerd ingegaan op de door verweerder geconstateerde verschillen in de afgelegde verklaringen. In de beleving van eiseres en referent was het gehoor er niet op gericht om de waarheid omtrent hun relatie aan het licht te brengen, doch veeleer om tegenstrijdigheden in hun verklaringen uit te vergroten. Ook zijn diverse zaken als vaag en bevreemdingwekkend bestempeld, terwijl voor deze zaken een plausibele verklaring kan worden gegeven. Ten onrechte is met betrekking tot belangrijke punten niet doorgevraagd in de gehoren.
Voor zover in de verklaringen van eiseres en referent verschillen zijn geconstateerd, betreffen deze verschillen geen essentiële punten en zijn zij niet van dien aard, dat zij het oordeel dat sprake is van een schijnrelatie kunnen dragen.
Hierbij is tevens van belang dat eiseres en referent op [datum] 2016 een traditioneel huwelijk in Suriname hebben gesloten en op [trouwdatum] 2017 een wettelijk huwelijk in Paramaribo, dat thans in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag is ingeschreven.
6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat de gehoren van eiseres en referent onzorgvuldig zijn afgenomen, dan wel omdat de verslagen van gehoor niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn opgemaakt.
Uit de verslagen van gehoor blijkt niet dat referent en eiseres onvoldoende in de gelegenheid zijn geweest om de gestelde vragen te beantwoorden. De rechtbank merkt op dat het weliswaar het beter zou zijn geweest, ter voorkoming van onnodige discussie, als eiseres en referent direct na de gehoren met elkaars verklaringen geconfronteerd zouden zijn geweest, doch het niet verrichten van een dergelijke confrontatie kan in dit geval, gelet op de reactiemogelijkheden in bezwaar en beroep, niet tot het oordeel leiden dat van een onzorgvuldige besluitvorming sprake is. Referent is blijkens de begeleidende brief bij het primaire besluit van 27 oktober 2016 bij dat besluit reeds in het bezit gesteld van de gehoorverslagen van 18 oktober 2016 en de gemachtigde van eiseres is bij brief van 18 november 2016 op zijn verzoek van 16 november 2016 in het bezit gesteld van het dossier door verweerder. Er valt dan ook niet in te zien dat referent tot aan het bestreden besluit, dan wel tot aan zijn vertrek op 2 december 2016 naar Suriname, niet in staat is geweest om een nadere reactie te geven op de geconstateerde tegenstrijdigheden. Het feit dat verweerder aan referent geen nader uitstel voor het aanvullen van het bezwaarschrift heeft verleend, kan gezien het vorenstaande niet tot het oordeel leiden dat eiseres en referent in bezwaar onvoldoende gelegenheid hebben gehad om de geconstateerde tegenstrijdigheden te verklaren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent op essentiële onderwerpen, waaronder hun vorige relaties, hun onderlinge familieband, de ontmoetingsmomenten, het verloop van hun relatie en toekomstplannen, en dat de in beroep gegeven uitleg voor deze tegenstrijdigheden niet kan overtuigen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat van eiseres en referent mag worden verwacht dat zij over dergelijke belangrijke onderwerpen meer eenduidige verklaringen kunnen afleggen. Dat eiseres en referent op een aantal vragen wel eensluidend hebben verklaard, neemt niet weg dat zij op relevante punten verschillend hebben verklaard. Verweerder heeft tevens van belang mogen achten dat referent meerdere malen voor eiseres garant heeft gestaan voor het verkrijgen van een visum kort verblijf en zich daarbij als een neef van eiseres heeft voorgedaan, ook nadat het vorige huwelijk van eiseres ontbonden was en er geen reden (meer) was voor het verzwijgen van zijn relatie met eiseres.
Gelet op de hoeveelheid tegenstrijdige antwoorden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een schijnrelatie, die aangegaan is met het enige doel eiseres een verblijfsrecht in Nederland te verschaffen, op welk recht anders geen aanspraak zou bestaan.
De overgelegde verklaringen van verschillende familieleden van referent, maken het vorenstaande niet anders, reeds omdat het aan eiseres en referent is om met hun eigen verklaringen verweerder te overtuigen dat zij een duurzame en exclusieve relatie hebben. De overgelegde verklaringen van de familieleden en foto’s kunnen bovendien de geconstateerde tegenstrijdigheden niet weerleggen.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:517, waarnaar eiseres heeft verwezen, kan eiseres niet baten, aangezien in de zaak die tot deze uitspraak heeft geleid, anders dan in het geval van eiseres, het om het leveren van bewijs van verblijf van een burger van de Unie en zijn derdelandsfamilielid in een andere EU-lidstaat gaat, in welk geval een ander bewijsregime aan de orde is.
Dat eiseres en referent na het bestreden besluit een huwelijk hebben gesloten in Suriname, leidt ook niet tot een ander oordeel, nu verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een schijnrelatie, en ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling aan latere ontwikkelingen geen betekenis toekomt (ECLI:NL:RVS:2012:BV8031). Bij het nemen van het besluit op bezwaar dient verweerder uit te gaan van de feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordeden (ECLI:NL:RVS:2016:2006). Het huwelijk van eiseres en referent betreft een gebeurtenis die nadien heeft plaatsgevonden en kan aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet afdoen.
7. Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgezien van het horen, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar niet tot horen noopte, nu met het bezwaar geen afdoende verklaring is gegeven voor de in het primaire besluit vastgestelde tegenstrijdigheden op essentiële punten van het relaas.
De verwijzing door eiseres naar werkinstructie 2016/10 “Horen in bezwaar” van verweerder leidt niet tot een ander oordeel, aangezien verweerder conform deze werkinstructie van het horen in bezwaar kan afzien in het geval dat in bezwaar slechts feiten en omstandigheden worden gesteld die voorafgaande aan de bezwaarprocedure reeds voldoende door verweerder waren onderzocht en er geen nieuwe gezichtspunten dan wel argumenten naar voren worden gebracht. Van een dergelijke situatie is in dit geval sprake, nu met het gehoor van eiseres en referent op 18 oktober 2016 de relevante feiten en omstandigheden voldoende waren onderzocht. Bovendien is ingevolge deze werkinstructie het louter tegenspreken van onderdelen van het primaire besluit zonder dat dit wordt geconcretiseerd, evenmin voldoende voor de conclusie dat er moet worden gehoord.
De omstandigheid dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat eiseres tijdens een hoorzitting, al dan niet aan de hand van nader bewijs, alsnog nieuwe gezichtspunten zal aanvoeren, leidt ook niet tot een ander oordeel, nu verweerder de beslissing om van het horen af te zien dient te nemen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd (ECLI:NL:RVS:2016:1233).
De beroepsgrond faalt derhalve.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.