ECLI:NL:RBDHA:2017:13281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
NL17.8574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser niet-ontvankelijk verklaard op basis van internationale bescherming in Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser. De eiser had op 4 juli 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, uit Eurodac-onderzoek bleek dat de eiser op 10 november 2016 in Spanje al een verzoek om internationale bescherming had ingediend, waar hij op 18 juli 2017 subsidiaire bescherming had gekregen. De Minister van Veiligheid en Justitie verklaarde de aanvraag van de eiser niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2017 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank overwoog dat de informatie van de Spaanse autoriteiten voldoende was om te concluderen dat de eiser recht had op internationale bescherming in Spanje. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn betoog dat hij in Spanje geen verblijfsvergunning had ontvangen, aangezien de Spaanse autoriteiten hadden bevestigd dat hij subsidiaire bescherming had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Spanje niet langer internationale bescherming zou genieten.

De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat de Dublinverordening niet van toepassing was, gezien de reeds verleende subsidiaire beschermingsstatus. De rechtbank oordeelde dat de Minister van Veiligheid en Justitie zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel had gebaseerd, en dat de stellingen van de eiser over zijn situatie in Spanje onvoldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie (en diens voorganger), verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 september 2017 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.M. Barzendji. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 4 juli 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Uit onderzoek in Eurodac blijkt dat eiser op 10 november 2016 in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op verzoek van verweerder hebben de Spaanse autoriteiten op 18 juli 2017 laten weten dat eiser internationale bescherming is verleend. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013), indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
5. Eiser betwist dat hij in Spanje internationale bescherming geniet. Hem is weliswaar een ‘rode kaart’ uitgereikt, maar eerst bij verlenging hiervan zou eiser de verblijfsvergunning worden uitgereikt en dit is niet gebeurd.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3127), dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser in Spanje internationale bescherming geniet, nu uit een bericht van de Spaanse autoriteiten blijkt dat eiser subsidiaire bescherming is verleend met ingang van 6 juni 2017. Met de verkregen informatie van [advocate], een Spaanse advocate, en de overige overgelegde informatie over de asielprocedure in Spanje heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Spanje (nog) niet in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, nu dit algemene informatie betreft. Eiser heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in Spanje niet langer internationale bescherming zal genieten.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2015:2621), volgt dat reeds omdat eiser in Spanje internationale bescherming geniet, is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser een zodanige band heeft met Spanje dat het voor hem redelijk is daar naar terug te keren. De enkele stelling van eiser dat een oom van hem in Nederland woont, maakt niet dat verweerder daarom wel zijn asielaanvraag inhoudelijk zou moeten behandelen. Van belang hierbij is dat eiser tijdens zijn gehoor niet heeft verklaard over deze oom.
8. Nu de asielaanvraag van eiser is ingewilligd en eiser een subsidiaire beschermingsstatus heeft, is de Dublinverordening niet van toepassing.
9. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. De stelling van eiser dat hij in Spanje geen geld en onderdak had en dat in Spanje sprake is van slechte scholing heeft hij niet (nader) onderbouwd. De stelling van eiser dat gezinshereniging in Spanje vrijwel onmogelijk is, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel