ECLI:NL:RBDHA:2017:14875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de toepassing van de Kwalificatierichtlijn in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser, die in Irak is geboren en in 1996 als vluchteling in Nederland is toegelaten. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 22 februari 2017 besloten om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, omdat eiser onherroepelijk was veroordeeld voor meerdere misdrijven, waaronder diefstal en mishandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de staatssecretaris later het inreisverbod heeft ingetrokken.

De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat de vluchtelingenstatus van eiser niet meer actueel is, zonder te beoordelen of eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de actuele situatie van de vluchteling en de risico's bij terugkeer naar het land van herkomst cruciaal zijn voor de rechtmatigheid van de intrekking van de verblijfsvergunning. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de rechten van vluchtelingen en de toepassing van de Kwalificatierichtlijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3747

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Kersten).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 33 van de Vreemdelingenwet (Vw) met terugwerkende kracht tot 24 december 2012 ingetrokken. Voorts heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 augustus 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat het besluit, voor zover dit ziet op het aan hem opgelegde inreisverbod, wordt ingetrokken.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedatum] 1984 geboren in Irak en in 1996 toegelaten als vluchteling in Nederland. Uit de stukken blijkt dat eiser daarbij – tegelijk met de rest van de gezinsleden - een zogenaamde ‘A-status’ (vluchtelingenstatus) heeft gekregen. Bij invoering van de Vreemdelingenwet 2000 op 1 april 2001 is deze toelating als vluchteling omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2 Verweerder heeft aan de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en het in eerste instantie opgelegde inreisverbod voor de duur van vijf jaar ten grondslag gelegd dat wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, de glijdende schaal, zoals neergelegd in artikel 3.86, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en geldend vanaf 1 juli 2012 en artikel 66a, tweede lid, van de Vw. Eiser is onherroepelijk veroordeeld voor meerdere misdrijven. Het gaat daarbij onder meer om veroordelingen wegens diefstal, diefstal met geweld, mishandeling, en heling in de periode 2000 tot en met 2003. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de vluchtelingenstatus van eiser gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn 2011/95/EU (hierna: de Kwalificatierichtlijn) thans niet meer actueel is. Volgens verweerder ontstaat er geen actuele schending van het Vluchtelingenverdrag indien eiser naar Irak terugkeert en bestaat er evenmin aanleiding aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd valt daarom in dit geval niet onder de werking van de Kwalificatierichtlijn en het daaruit voortvloeiende toetsingskader. Derhalve moet worden voldaan aan de (nationaalrechtelijke) bepalingen ten aanzien van de openbare orde (artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb), aldus verweerder.
3.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn houdt een onderdaan van een derde land op vluchteling te zijn wanneer hij, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling werd erkend, hebben opgehouden te bestaan, niet langer kan weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land van zijn nationaliteit.
3.2
Volgens artikel 14, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn trekken de lidstaten, met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/83/EG, de verleende vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land in, indien hij volgens de criteria van artikel 11 geen vluchteling meer is.
3.3
Volgens artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn kunnen de lidstaten de aan een vluchteling verleende status intrekken wanneer hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd van eiser niet onder de werking van de Kwalificatierichtlijn valt, omdat de vluchtelingenstatus van eiser gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn thans niet meer actueel is.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zoals de uitspraken van 17 juni 2016 ( ECLI:NL:RVS:2016:1780) en 2 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1550) volgt dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd die rechtstreeks op grond van een vluchtelingenstatus is verleend, samenvalt met de vluchtelingenstatus. Onder die omstandigheden houdt de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus in, zodat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop van toepassing is. Uit de genoemde uitspraken van de Afdeling volgt verder dat, gelet op artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn en het arrest H.T. van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU 24 juni 2015, H.T., ECLI:EU:C:2015:413), voor de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, die tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt, ten minste is vereist dat de betreffende vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De beoordeling of van een dergelijke bedreiging sprake is, moet blijken uit de motivering van het intrekkingsbesluit.
Nu in het geval van eiser de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook de intrekking van de hem verleende vluchtelingenstatus inhoudt, is gelet op voormelde jurisprudentie van de Afdeling artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop onverkort van toepassing. Nu verweerder aan de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser en daarmee de intrekking van diens vluchtelingenstatus artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ten grondslag heeft gelegd, is daarop artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn van toepassing. De vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn op eiser van toepassing is, is in dit verband niet van belang. Verweerder heeft aan de intrekking van de verblijfsvergunning en vluchtelingenstatus van eiser immers niet de gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst ten grondslag gelegd. Overigens kan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, van de Vw niet worden ingetrokken omdat de grond voor verlening is komen te vervallen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij in het geval van eiser niet hoeft te beoordelen of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Nu verweerder deze beoordeling in het bestreden besluit achterwege heeft gelaten, berust de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser niet op een deugdelijke motivering.
5 Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oordeelt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de strikte scheiding tussen asiel en regulier die voortvloeit uit de systematiek van de Vw 2000, ertoe leidt dat de toepassing van artikel 8 EVRM, wat betreft de eerbiediging van het familie- en gezinsleven - behoudens in het kader van een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 - dient plaats te vinden in de procedure omtrent een reguliere verblijfsvergunning en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat die scheiding niet evenzeer geldt bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel. De beroepsgrond faalt.
6 Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzitter, mr. J.L.E. Bakels en mr. I.J.K. van der Meer, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)