3.3Volgens artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn kunnen de lidstaten de aan een vluchteling verleende status intrekken wanneer hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd van eiser niet onder de werking van de Kwalificatierichtlijn valt, omdat de vluchtelingenstatus van eiser gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn thans niet meer actueel is.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zoals de uitspraken van 17 juni 2016 ( ECLI:NL:RVS:2016:1780) en 2 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1550) volgt dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd die rechtstreeks op grond van een vluchtelingenstatus is verleend, samenvalt met de vluchtelingenstatus. Onder die omstandigheden houdt de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus in, zodat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop van toepassing is. Uit de genoemde uitspraken van de Afdeling volgt verder dat, gelet op artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn en het arrest H.T. van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU 24 juni 2015, H.T., ECLI:EU:C:2015:413), voor de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, die tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt, ten minste is vereist dat de betreffende vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De beoordeling of van een dergelijke bedreiging sprake is, moet blijken uit de motivering van het intrekkingsbesluit. Nu in het geval van eiser de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook de intrekking van de hem verleende vluchtelingenstatus inhoudt, is gelet op voormelde jurisprudentie van de Afdeling artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop onverkort van toepassing. Nu verweerder aan de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser en daarmee de intrekking van diens vluchtelingenstatus artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ten grondslag heeft gelegd, is daarop artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn van toepassing. De vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn op eiser van toepassing is, is in dit verband niet van belang. Verweerder heeft aan de intrekking van de verblijfsvergunning en vluchtelingenstatus van eiser immers niet de gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst ten grondslag gelegd. Overigens kan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, van de Vw niet worden ingetrokken omdat de grond voor verlening is komen te vervallen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij in het geval van eiser niet hoeft te beoordelen of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Nu verweerder deze beoordeling in het bestreden besluit achterwege heeft gelaten, berust de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser niet op een deugdelijke motivering.
5 Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oordeelt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de strikte scheiding tussen asiel en regulier die voortvloeit uit de systematiek van de Vw 2000, ertoe leidt dat de toepassing van artikel 8 EVRM, wat betreft de eerbiediging van het familie- en gezinsleven - behoudens in het kader van een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 - dient plaats te vinden in de procedure omtrent een reguliere verblijfsvergunning en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat die scheiding niet evenzeer geldt bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel. De beroepsgrond faalt.
6 Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).