In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had verzocht om zijn plaatsing op de ARO-lijst (Agressie Registratiesysteem Overheden) ongedaan te maken, nadat hij op 29 december 2016 een waarschuwing had ontvangen van het UWV. Het UWV had de gegevens van eiser op de ARO-lijst geplaatst naar aanleiding van discriminerende en beledigende opmerkingen die hij had gemaakt in een andere procedure. Het primaire besluit van het UWV om de gegevens van eiser op de ARO-lijst te plaatsen werd op 9 mei 2017 genomen, en het bestreden besluit op 10 mei 2017 verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk voor de waarschuwing en ongegrond voor de verwijdering van de gegevens.
De rechtbank overwoog dat de waarschuwing geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de plaatsing op de ARO-lijst ook geen besluit is dat de rechtspositie van eiser wijzigt. De rechtbank oordeelde dat de verwerking van persoonsgegevens van eiser op de ARO-lijst noodzakelijk was voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van het UWV, namelijk het waarborgen van de veiligheid van medewerkers. Eiser betoogde dat de plaatsing op de ARO-lijst niet gerechtvaardigd was en dat zijn privacybelangen zwaarder zouden moeten wegen dan het belang van het UWV. De rechtbank oordeelde echter dat de privacybelangen van eiser niet opwogen tegen het belang van het UWV om medewerkers te waarschuwen voor agressieve personen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.