Overwegingen
1. Eiseres en haar dochter hebben de Libische nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Op 9 december 2016 heeft zij, mede namens haar minderjarige dochter, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 20 april 2017 is deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Italië op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Bij uitspraak van 9 mei 2017 is het door eiseres tegen dit besluit ingestelde beroep door deze rechtbank ongegrond verklaard (AWB 17/8635). Op 14 juni 2017 zijn eiseres en haar dochter met een medische escorte overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
2. Op 14 augustus 2017 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend. Zij heeft aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij bij aankomst in Italië, in strijd met de van tevoren afgegeven garanties, op het vliegveld volledig aan hun lot zijn overgelaten en niet de benodigde (medische) hulp en ondersteuning hebben gekregen van de Italiaanse autoriteiten. Via haar kennissen in Nederland is een medewerker van een Italiaanse NGO ingeschakeld die hen heeft opgevangen. Eiseres en haar dochter hebben ernstige psychische problemen en hun opvang in het zuiden van Italië was niet veilig en ongeschikt voor een getraumatiseerde alleenstaande moeder met een getraumatiseerde dochter van 11 jaar. Ter onderbouwing van hun ervaringen op het vliegveld in Milaan hebben zij een drietal verklaringen overgelegd. Ter onderbouwing van de medische situatie van haar dochter heeft eiseres een brief van kinderpsychiater S. Buma van GGZ Drenthe, “De Evenaar” Centrum voor Transculturele Psychiatrie Noord-Nederland, van 28 mei 2017 overgelegd. Bij zienswijze heeft eiseres voorts een beroep gedaan op een uitspraak van het Human Rights Committee van 9 oktober 2017 (nr. 2470/2014), waarin gewezen wordt op het belang van het betrekken van eerdere ervaringen bij overdracht van Dublinclaimanten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar het eerdere besluit van 20 april 2017. Nederland heeft Italië thans verzocht eiseres en haar dochter terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova). Italië blijft verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag van eiseres. Over de wijze waarop zij bij aankomst in Italië is bejegend, behoort zij in Italië te klagen en bij voorkomende problemen kan zij zich wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten. Ook ten aanzien van hun medische problemen is geen sprake van nova. Eiseres heeft geen recent gedateerde medische stukken overgelegd en uit de brief van de kinderpsychiater blijkt niet dat haar dochter thans onder specialistische behandeling staat of deze behoeft. Daarnaast zijn in Italië dezelfde medische voorzieningen beschikbaar.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Hierbij hebben zij gewezen op hun slechte ervaringen in Italië tijdens en na de eerdere overdracht, waaruit blijkt dat Italië jegens eiseres zijn internationale verplichtingen niet is nagekomen. Daarnaast zijn er wel degelijk nieuwe medische stukken, die een hernieuwde beoordeling van de medische situatie van eiseres en haar dochter noodzakelijk maakt. Zij zijn beiden suïcidaal en getraumatiseerd. In dit kader heeft eiseres ook een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening en op het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017(het arrest C.K.). Gelet op deze bijzondere omstandigheden is een herhaalde overdracht van haar dochter tevens in strijd met artikel 24 van het Handvest, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank merkt vooraf ambtshalve op dat inmiddels divergentie bestaat over de vraag of herhaalde asielaanvragen in het kader van de Dublinverordening onder het bereik van artikel 4:6 van de Awb vallen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 juli 2017, zittingsplaats Rotterdam van 24 juli 2017en meest recent van zittingsplaats Haarlem van 16 november 2017). Nu de rechtbank geen voorschot kan nemen op de uitkomst van de door verweerder ingestelde hoger beroepen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (in ieder geval tegen de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam) houdt de rechtbank vooralsnog vast aan haar eerder oordeel bij uitspraak van 18 juli 2017. Uitgaande van de toepasbaarheid van artikel 4:6 van de Awb in het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van het eerdere besluit van 20 april 2017. De wijze waarop eiseres is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten en haar persoonlijke ervaringen in Italië zijn immers nieuwe omstandigheden, waarvan niet op voorhand kan worden gezegd dat deze niet tot een ander besluit kunnen leiden. Daarnaast is de brief van de kinderpsychiater van 28 mei 2017, gelet op de datum, niet in de vorige procedure betrokken. Bovendien blijkt uit de inhoud, anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, dat de dochter van eiseres wel degelijk specialistische behandeling behoeft. Uit het in beroep overgelegde patiëntendossier van de dochter van eiseres blijkt dat zij inmiddels onder behandeling is bij de Evenaar, hetgeen tijdens de vorige asielprocedure nog niet het geval was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres ten onrechte met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar het eerdere besluit van 20 april 2017, niet in behandeling heeft genomen. Het beroep is in zoverre gegrond. Het besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:6 van de Awb.
7. De rechtbank ziet gelet op het hiernavolgende geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
8. Verweerder heeft ter informatie aan eiseres en de rechtbank in beroep de volgende stukken ingebracht over de overdracht van eiseres aan Italië op 14 juni 2017. Ten eerste een verklaring van de Koninklijke Marechaussee van 14 juni 2017 met een bericht van vertrek (M100) naar Italië en een aantekening, gemaakt door de Medisch Escorte in de systemen van Medex (Afdeling Bijzondere Repatriëring) na de overdracht van eiseres en haar dochter op 14 juni 2017. In laatstgenoemde aantekening van de Medische Escorte staat het volgende vermeld:
“Bij aankomst stonden twee beveiligingspersoneel op mw. te wachten. Geen sprake
van een medische team. Sprake van een taalbarrière. Getracht een medische
overdracht te doen, gevraagd naar een dienstdoende arts, aangeboden om mee te
lopen naar het medische team. Dit hielden ze af. Ze vonden het geen noodzaak om
over te dragen. Nogmaals benadrukt dat dit essentieel was om onduidelijkheid te
voorkomen. Beveiliger reageerde erg nors en nam niets van og aan. Wilde de
transform formulier ook niet tekenen. Gezien spanning toenam, bij mw. aangegeven
dat ze haar verhaal kan doen bij de arts als ze deze ziet en dat ze hier ook actief naar
mag vragen. Mw. was duidelijk van streek en raakte emotioneel. Uiteindelijk liep
mw. rustig mee met beveiligingspersoneel.”
9. Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze aantekening een bevestiging van het relaas van eiseres over haar ervaringen bij de overdracht in Italië, waaruit kan worden opgemaakt dat eiseres niet overeenkomstig de benodigde garanties is overgedragen. Dit klemt temeer nu sprake is van een alleenstaande vrouw met een minderjarig kind die allebei medische problemen hebben. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met concrete aanknopingspunten aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
10. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in deze procedure nieuwe medische stukken aangaande eiseres en haar dochter zijn ingebracht, die een nadere medische beoordeling behoeven, die verweerder als niet-deskundige niet ter zitting kan geven. Het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat de stukken slechts een voortzetting en geen verslechtering zijn van wat al tijdens de vorige procedure bekend was over de medische (psychische) situatie, volgt de rechtbank dan ook niet.
11. Bovendien zal verweerder, gelet op het arrest C.K. en de door eiseres ingebrachte medische informatie, in het nieuw te nemen besluit moeten nagaan of de gezondheidstoestand van eiseres en/of haar dochter dermate slecht is dat ernstig moet worden gevreesd dat overdracht voor haar een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zal inhouden. In dit verband overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 20 november 2017en 3 november 2017, dat de verklaring van verweerder ter zitting, dat nader medisch onderzoek kan plaatsvinden voordat de overdracht plaatsvindt, niet toereikend is.
12. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).