ECLI:NL:RBDHA:2017:16126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17/12926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum op basis van onvoldoende bewijs van familiale band

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een faciliterend visum. Eiser, een Oostenrijkse burger, had een aanvraag ingediend voor zijn vrouw en drie kinderen om naar Nederland te komen. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder de familiale band tussen eiser en de vreemdelingen niet aannemelijk achtte. Dit was gebaseerd op het feit dat de geboorteakten van de kinderen tardief waren opgemaakt en er geen vliegreserveringen waren overgelegd die zouden aantonen dat de vreemdelingen zich bij eiser in Nederland zouden voegen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de vreemdelingen geen familie van eiser waren. De rechtbank wees erop dat de authenticiteit van de huwelijksakte niet in twijfel was getrokken en dat de geboorteakten, hoewel tardief, door de bevoegde autoriteiten waren afgegeven. De rechtbank concludeerde dat de indiening van de aanvraag en de garantstelling door eiser voldoende bewijs vormden voor de verlening van het faciliterend visum. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12926
V-nr: [persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 november 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1959, van Oostenrijkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2017 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een faciliterend visum aan [de vrouw 1] [de persoon 2] , [de persoon 3] en [de persoon 4] afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting S. Steinert, tolk in de Duitse taal, aanwezig.

Overwegingen

1.1
Op 27 januari 2017 heeft [de vrouw 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1986, mede ten behoeve van de minderjarige kinderen [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2001, [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2012 en [de persoon 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2015, (hierna: de vreemdelingen) een aanvraag ingediend om verlening van een faciliterend visum als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn).
1.2
De vreemdelingen beogen verblijf bij eiser als familieleden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn. Eiser heeft de Oostenrijkse nationaliteit en een duurzaam verblijfsrecht in de zin van de Verblijfsrichtlijn in Nederland. Hij is daarom burger van de Unie.
2.1
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van de vreemdelingen onvoldoende zijn aangetoond. Volgens verweerder hebben de vreemdelingen niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangetoond dat zij kunnen worden aangemerkt als familieleden van een EU-onderdaan, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, dan wel artikel 3, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn.
2.2
Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan, samengevat, ten grondslag gelegd dat de door de vreemdelingen overgelegde huwelijksakte en vier geboorteakten geruime tijd na de geboortedata en huwelijksdatum zijn geregistreerd. Een geboorte moet in Ghana binnen 21 dagen worden geregistreerd in het ‘Register of Births and Deaths’. De Ghanese wet- en regelgeving biedt de mogelijkheid om een tardieve aangifte te doen. Als de aangifte van de geboorte na 21 dagen wordt gedaan, moet er een boete worden betaald. Als de registratie later dan twaalf maanden na de geboorte plaatsvindt, moet een speciaal formulier ‘Declaration for Registration of Birth after 12 months’ worden ingevuld. Ook moet een schriftelijke verklaring worden overgelegd, die onder ede is bevestigd (het zogenaamde affidavit). Deze verklaring moet zijn afgelegd ten overstaan van de ‘Commissioner of Oaths’ door een persoon die bevoegd is tot het doen van aangifte van de geboorte. Door de mogelijkheid om tardief aangifte te doen van geboortes en door het gebrekkige controlesysteem in Ghana is het in de praktijk mogelijk om meermalen aangifte te doen, waardoor een aangifte meermalen wordt geregistreerd. Geboorteregistratie gebeurt in Ghana grotendeels in papieren registers, waardoor de registrerende instantie niet altijd controleert of personen zich meermalen, onder dezelfde of verschillende identiteiten, hebben laten registeren. De vreemdelingen hebben niet aangetoond dat aan de hierboven beschreven voorwaarden voor een tardieve geboorteregistratie is voldaan. Reeds hierom kan de inhoudelijke juistheid van de geboorteakte en in het verlengde hiervan de juistheid van de gestelde familiale relatie niet worden aangenomen. Ook wordt de familiale relatie niet aannemelijk gevonden op basis van informatie die naar voren is gekomen tijdens het interview bij de visumaanvraag en uit het bezwaarschrift. De Nederlandse vertegenwoordiging in Accra vermeldt dat zij de vreemdeling [de vrouw 1] vragen heeft gesteld over de status van referent in Nederland, maar dat zij hier niets over kan vertellen. Het is opvallend dat eiser op het bij de visumaanvraag overgelegde garantstellingsformulier van de oudste dochter van [de vrouw 1] heeft vermeld ‘voor dochter echtgenote’ in plaats van ‘mijn dochter’. Ook heeft verweerder in aanmerking genomen dat de vreemdelingen met een vliegreservering moeten aantonen dat zij zich bij eiser in Nederland zullen voegen. De vreemdelingen hebben geen vliegreserveringen overgelegd, waaruit dit is gebleken.
3.1
Op grond van artikel 2 van de Verblijfsrichtlijn wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder:
1) "burger van de Unie": eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit;
2) "familielid":
a. a) de echtgenoot;
(…);
c) de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn alsmede die van de echtgenoot, beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn;
(…).
3.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn is deze richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2), die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
3.3
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn laten de lidstaten, onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied binnenkomen.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn mogen familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, slechts aan de inreisvisumplicht worden onderworpen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 of, in voorkomend geval, de nationale wetgeving. Voor de toepassing van deze richtlijn verleent een geldige verblijfskaart als bedoeld in artikel 10 deze familieleden vrijstelling van de visumplicht. De lidstaten verlenen deze personen alle faciliteiten om de nodige visa te verkrijgen.
3.4
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn wordt het verblijfsrecht van de familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, binnen zes maanden na de datum van indiening van een aanvraag terzake vastgesteld door de afgifte van een document, „verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie” genoemd. Een verklaring dat de aanvraag om een verblijfskaart is ingediend, wordt onmiddellijk afgegeven.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn verlangen de lidstaten voor de afgifte van de verblijfskaart overlegging van de volgende documenten:
(…);
c) een verklaring van inschrijving, of indien een inschrijvingssysteem ontbreekt een ander bewijs van verblijf in het gastland, van de burger van de Unie die zij begeleiden of bij wie zij zich voegen;
(…).
4.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het bestaan van een familierelatie, ondanks de overgelegde gelegaliseerde huwelijksakte en geboorteakten, niet aannemelijk vindt. Dat uit de geboorteaktes blijkt dat de aangiften van de geboorten tardief zijn geweest, kan op zichzelf geen reden zijn om met deze akten geen genoegen te nemen, omdat ze door de bevoegde autoriteiten in Ghana zijn afgegeven en zijn gelegaliseerd. De Ghanese wet staat het doen van een tardieve aangifte gewoon toe. Verweerder plaatst de vreemdelingen in een onmogelijke bewijspositie, omdat er geen andere formele akten zijn. Uit het bestreden besluit volgt dat aan de inhoud van de huwelijksakte niet wordt getwijfeld. Dit betekent dat de familierelatie tussen eiser en de vreemdeling [de vrouw 1] aannemelijk wordt gevonden. Ook staat het moederschap van [de vrouw 1] vast. Als niet aan het huwelijk wordt getwijfeld, staat het juridisch vaderschap van eiser van [de persoon 3] en [de man] ook vast. Verder heeft verweerder ten onrechte niet de overgelegde correspondentie tussen de Oostenrijkse en Nederlandse ambassades en eiser dan wel [de vrouw 1] in 2015 in de besluitvorming betrokken.
4.2.1
De rechtbank stelt vast dat eiser gelegaliseerde geboorteakten van de vreemdelingen [de vrouw 1] , [de persoon 2] , [naam kind 2] en [de persoon 4] heeft overgelegd. Niet in geschil is dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is uitgegaan van de in de geboorteakte van [de man] opgenomen gegevens, omdat die geboorteakte, in tegenstelling tot de geboorteakten van de overige vreemdelingen, binnen twaalf maanden na de geboorte van [de persoon 4] is opgemaakt. De rechtbank stelt vast dat uit de geboorteakte van deze vreemdeling blijkt dat eiser zijn vader en [de vrouw 1] zijn moeder is.
4.2.2
Eiser heeft daarnaast paspoorten van hemzelf en van de vreemdelingen overgelegd. De echtheid van de overgelegde paspoorten is niet in geschil. Op de paspoorten van de vreemdelingen staan dezelfde geboortedata vermeld als op de tardieve geboorteakten. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3312) volgt dat het verweerder niet vrij staat om aan een echt bevonden paspoort geen waarde te hechten, louter op basis van bij hem om andere reden gerezen twijfel over de juistheid van de gegevens die in het paspoort staan vermeld. Als verweerder niet van de juistheid van de in het paspoort vermelde gegevens wil uitgaan, ligt het op zijn weg om daarnaar onderzoek te laten verrichten bij de autoriteiten die het paspoort hebben afgegeven. Op 23 maart 2016 heeft de Afdeling dit uitgangspunt voor zover het authentiek bevonden paspoorten betreft bevestigd (ECLI:NL:RVS:2016:887). Uit deze jurisprudentie vloeit voort dat verweerder als hij twijfelt aan de juistheid van de in de authentieke paspoorten van de vreemdelingen opgenomen gegevens nader onderzoek dient te laten verrichten bij de Ghanese autoriteiten. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat verweerder niet zonder meer voorbij kan gaan aan de in de geboorteakten van [de vrouw 1] , [de persoon 2] en [naam kind 2] opgenomen personalia, ook al zijn de akten tardief opgemaakt.
4.2.3
De rechtbank acht, in het licht van het hiervoor overwogene, ook geen grond aanwezig om te twijfelen aan de juistheid van de overige in de geboorteakten opgenomen gegevens, zoals de vermelding dat [de vrouw 1] de moeder en eiser de vader is van [de persoon 2] en [naam kind 2] . De rechtbank laat hierbij meewegen dat [de persoon 3] dezelfde achternaam draagt als eiser en [de persoon 2] dezelfde achternaam heeft als Mary . De rechtbank neemt mede in aanmerking dat verweerder niet heeft toegelicht waarom aan de geboorteakten een grotere bewijskracht zou moeten worden toegekend als voor [de vrouw 1] , [de persoon 2] en [naam kind 2] de zogeheten ‘Declarations for Registration after 12 months’ waren overgelegd, omdat eiser daarover onbetwist heeft gesteld dat daarbij alleen wordt verklaard dat sprake is van een tardieve geboorteregistratie.
4.2.4
Eiser heeft ter ondersteuning van de aanvraag een huwelijksakte, gedateerd 3 maart 2015, overgelegd, waarin is vermeld dat hij op 2 december 2011 in Accra met [de vrouw 1] is gehuwd. Zoals blijkt uit de zitting heeft verweerder de authenticiteit van dit document niet in twijfel getrokken. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het bestreden besluit in die zin moet worden opgevat dat aan het huwelijk tussen eiser en [de vrouw 1] wordt getwijfeld, omdat eiser al een eerdere partner met haar kinderen naar Nederland heeft laten overkomen en omdat [de vrouw 1] niets over eiser kon vertellen en het huwelijk tardief is geregistreerd. Daargelaten dat deze lezing van verweerder niet uit het bestreden besluit volgt, is deze onvoldoende om aan het huwelijk te twijfelen. De rechtbank laat hierbij meewegen dat aan een authentieke huwelijksakte een grote bewijskracht moet worden toegekend en dat verweerder met die lezing onvoldoende concrete feiten of omstandigheden heeft ingebracht op grond waarvan aannemelijk is dat het huwelijk tussen eiser en [de vrouw 1] niet heeft plaatsgevonden.
4.2.5
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat [de vrouw 1] niet de echtgenote van eiser is en dat [de persoon 2] , [naam kind 2] en [de persoon 4] niet hun kinderen zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat [de vrouw 1] onderscheidenlijk de kinderen niet als familieleden in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Verblijfsrichtlijn kunnen worden aangemerkt.
5.1
Eiser voert daarnaast aan dat verweerder voor de verkrijging van een faciliterend visum ten onrechte als voorwaarde heeft gesteld dat de vreemdelingen vliegtickets dienen over te leggen. Het feit dat eiser zich garant stelt en expliciet vraagt om een faciliterend visum om zijn rechten onder de Verblijfsrichtlijn uit te oefenen, zou voldoende moeten zijn voor de vaststelling dat het doel van de komst naar Europa de gezinshereniging is. Voor een reguliere gezinshereniging naar nationaal recht op basis van de Gezinsherenigingsrichtlijn is evenmin vereist tickets over te leggen. Het is onduidelijk waarom dit bij een faciliterend visum wel is vereist.
5.2
De rechtbank stelt vast dat aan de hand van de in 3.1 tot en met 3.3 genoemde bepalingen van de Verblijfsrichtlijn moet worden beoordeeld of de vreemdelingen voor het gevraagde faciliterend visum in aanmerking komen. Dit heeft verweerder ook gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit die bepalingen, en ook anderszins uit de Verblijfsrichtlijn, niet dat voor de verlening van een faciliterend visum is vereist dat de vreemdelingen met een vliegreservering moeten aantonen dat zij zich in Nederland bij eiser zullen voegen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de vreemdelingen dit met het indienen van de aanvraag en de hierbij gevoegde verklaring dat eiser voor hun verblijf in Nederland financieel garant staat al voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de vreemdelingen met de verlening van het faciliterend visum de verkrijging van een verblijfskaart in de zin van artikel 11, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn beogen, waarbij uit artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, van de Verblijfsrichtlijn volgt dat de vreemdelingen zich bij eiser inschrijven. Dat, zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht, uit artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), de bijlage II en uit pagina 93 e.v. van het Praktisch Handboek van de Visumcode, kan worden opgemaakt dat van eiser mag worden verlangd dat hij vliegreserveringen van de vreemdelingen overlegt, leidt de rechtbank, wat hier verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. Zoals volgt uit het vorenstaande wordt met toepassing van de Verblijfsrichtlijn en niet, zoals bij visa kort verblijf het geval is, door middel van de Visumcode beoordeeld of de vreemdelingen voor een visum in aanmerking komen. Het vorenstaande klemt te meer, nu verweerder onvoldoende heeft toegelicht op welke wijze het bezit van vliegreserveringen voor Nederland bijdraagt aan het bewijs dat de vreemdelingen zich daadwerkelijk bij eiser zullen voegen. Het vorenstaande leidt tot de gevolgtrekking dat verweerder ook niet voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdelingen zich in Nederland bij hem zullen voegen.
6. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding tot finale geschillenbeslechting, omdat nu niet duidelijk is waartoe een gewijzigde motivering zal leiden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- (honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-- (negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FZ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.