ECLI:NL:RBDHA:2017:16268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vrouw op grond van geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse vrouw, eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, afgewezen op 5 mei 2017. Eiseres, die samen met haar minderjarig kind in Nederland verblijft, heeft aangevoerd dat zij is bekeerd tot het christendom en dat zij vanwege deze bekering problemen ondervindt in Iran. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de bekering en de problemen die eiseres naar eigen zeggen ondervindt, niet geloofwaardig zijn geacht. De rechtbank overweegt dat verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig heeft geacht, maar dat de bekering tot het christendom en de problemen die daaruit voortvloeien, niet als geloofwaardig zijn aangemerkt. Eiseres heeft onvoldoende overtuigende verklaringen afgelegd over haar bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. De rechtbank concludeert dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat het aan eiseres is om haar bekering aannemelijk te maken, en dat verweerder daarbij een vaste gedragslijn hanteert. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarig kind [minderjarige kind], V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hanje).

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2017 (het besteden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was R. Rahimali als tolk ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1977. Haar minderjarig kind is geboren op [geboortedatum] 2006. Beiden hebben de Iraanse nationaliteit. Eiseres en haar minderjarig kind verblijven als vreemdeling in Nederland. Op 27 november 2015 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres is grootgebracht in een niet-praktiserend Islamitische en liberale familie. Op school was zij echter verplicht om het islamitische geloof te belijden en ook de samenleving verlangde van haar dat zij islamitisch was. Van de zijde van haar schoonouders, die zeer religieus zijn, heeft eiseres veel problemen ondervonden. Zij werd uitgescholden, gechanteerd en gedwongen om te bidden. Als gevolg hiervan heeft eiseres lichamelijke en geestelijke problemen gekregen. Op de universiteit heeft eiseres het moeilijk gehad, omdat ze niet erg geschoold was in de islam, haar mening niet kon uiten en zich aan de kledingvoorschriften moest houden. Als gevolg van haar problemen, was eiseres vaak boos, pessimistisch en wraakzuchtig. De relatie met haar echtgenoot kwam onder druk te staan en zodoende is eiseres terugverhuisd naar haar eigen familie. Eiseres begon ook te twijfelen aan haar geloof. Om zichzelf terug te vinden, heeft eiseres psychische therapie en cursussen gevolgd. Deze cursussen hielpen echter niet. Tijdens haar werk als kapster ontmoet eiseres [persoon], met wie ze bevriend raakt. In november 2014 neemt [persoon] haar mee naar een bijeenkomst. Een paar dagen later gaat eiseres een tweede keer mee. Tijdens de tweede bijeenkomst gaan de aanwezigen gezamenlijk voor haar bidden. Op dat moment barst eiseres in tranen uit en ervaart zij een bijzonder gevoel in haar lichaam. Achteraf beseft ze dat ze min of meer tot rust is gekomen en besluit vaker naar de bijeenkomsten te gaan. Pas later komt ze erachter dat het een huisdienst betreft. Uiteindelijk bekeert eiseres zich tot het christendom. Op 23 oktober 2015 hebben de autoriteiten een inval gedaan in de boomgaard waar eiseres en haar gezin een sessie bijwoonden van een huiskerk. Eiseres en haar gezin mochten zonder problemen vertrekken. Later heeft [persoon] haar verteld dat de huiskerk is verraden. Eiseres en haar gezin hebben meteen na de inval besloten om het land te verlaten. De volgende dag hoort eiseres van haar moeder dat mensen hun huis hebben doorzocht. Bij de huiszoeking hebben ze een computer meegenomen. Op deze computer stond materiaal, waaruit blijkt dat eiseres en haar gezin zijn bekeerd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) bekering tot het christendom;
3) problemen naar aanleiding van de bekering.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. De bekering tot het christendom en de problemen naar aanleiding van de bekering worden echter niet geloofwaardig geacht.
Eiseres kan voorts niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de bekering tot het christendom niet op een zorgvuldige wijze is getoetst, nu de door verweerder gegeven samenvatting van haar asielrelaas er geen blijk van geeft dat alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling zijn betrokken. Ten onrechte heeft verweerder de bekering tot het christendom niet geloofwaardig geacht. Eiseres heeft voldoende inzicht gegeven in haar motieven voor en het proces van bekering. Door eiseres wordt een verklaring van de Baptistengemeente [plaats] en een rapportage van de Commissie Plaisier van de Protestantse Kerk overgelegd ter nadere onderbouwing van de geloofwaardigheid van haar bekering. Bovendien beschikt eiseres over voldoende Bijbelkennis. Eiseres heeft geen tegenstrijdige of ongeloofwaardige verklaringen omtrent haar bekering afgelegd. Eiseres heeft geloofwaardig verklaard over de wijze waarop zij in aanraking is gekomen met het christendom, over de inval in de boomgaard en over de inval in de woning. Eiseres loopt vanwege haar bekering en daaruit voortvloeiende gebeurtenissen bij terugkeer naar Iran een reëel risico op een behandeling in strijd met het Vluchtelingenverdrag of met artikel 3 van het EVRM. Dit geldt temeer nu haar vader door de familie van haar man is mishandeld.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 6 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:762), blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. Voorts blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2801) dat het verweerder vrij staat bij de toepassing van zijn gedragslijn voor het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de motieven voor en het proces van die bekering. Het is aan eiseres om haar gestelde bekering tot het christendom aannemelijk te maken.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het geval van eiseres volgens de voormelde gedragslijn heeft gehandeld en de gestelde bekering van eiseres tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Niet inzichtelijk is waarom eiseres, terwijl zij al vanaf jonge leeftijd een afkeer had tegen de opgelegde verplichtingen vanuit de islam, alsnog op een latere leeftijd uit eigen beweging invulling heeft gegeven aan de Islamitische voorschriften en gebruiken. Niet valt in te zien dat eiseres op deze wijze in contact trachtte te komen met god, aangezien god voor haar los stond van het Islamitische geloof. Dat de wortel van de geestelijke nood van eiseres gelegen was in de afwijzing door en de vijandigheid van haar schoonfamilie jegens haar, wat als katalysator heeft gewerkt in het roepen en zoeken naar de hulp van god, verklaart nog niet waarom eiseres zich pas na zeven jaar nadat zij de woning van haar schoonfamilie heeft verlaten een korte periode aan de Islamitische voorschriften is gaan houden.
Verweerder heeft niet ingezien waarom eiseres pas, nadat zij reeds een decennium geleden was terugverhuisd naar haar eigen familie en die periode heeft doorgebracht in de liberale omgeving waarin zij tot haar achttiende levensjaar heeft geleefd, afstand zou hebben gedaan van god. Uit haar verklaringen valt niet op te maken dat zij in deze periode problemen van de zijde van haar schoonfamilie of anderszins heeft ondervonden.
De wijze waarop eiseres in aanraking is gekomen met het christendom heeft verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Mede gelet op de algemene landeninformatie aangaande huiskerken in Iran, is het onwaarschijnlijk dat eiseres tijdens haar eerste bezoek niet door zou hebben gehad dat zij een huiskerkbijeenkomst bezocht. Huiskerken staan in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten en daarom moeten activiteiten van een huiskerk met grote voorzichtigheid worden verricht. Dat eiseres van alles had geprobeerd en zonder enige intentie om iets op te steken naar de bijeenkomst is gegaan en vooral meeging om haar vriendin niet teleur te stellen, verklaart nog niet waarom zij tijdens de twee-uur-durende bijeenkomst niet door heeft gehad waar zij was. Eiseres geeft aan dat zij de aanwezigen en haar omgeving tijdens deze bijeenkomst heeft geobserveerd en dat zij samen met de anderen heeft gebeden en de Bijbel heeft gelezen. Dat eiseres niet eerder een christelijke bijeenkomst had bijgewoond, maakt dit niet anders. Eiseres heeft bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het al dan niet bespreken van haar eerste huiskerkbezoek met [persoon]. Zo heeft eiseres enerzijds aangegeven dit niet na het eerste bezoek te hebben besproken, anderzijds heeft zij verklaard dat [persoon] na de eerste bijeenkomst aan haar vroeg wat ze ervan vond. Dat eiseres de vraag verkeerd zou hebben begrepen en dacht dat de vraag was of zij de eerste bijeenkomst inhoudelijk had besproken, volgt de rechtbank niet, nu de vraagstelling helder is. Verweerder heeft het niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiseres een tweede keer zou zijn meegegaan, nu zij dit eigenlijk niet zag zitten. Dat het meegaan naar de bijeenkomst voor afleiding zorgde, dat eiseres open stond voor zaken die haar gedachten afleidden van haar gesteldheid en dat zij [persoon] niet wilde kwetsen, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van het terughalen van data en aantallen merkt eiseres op dat in Iran zoveel precisie niet gebruikelijk is en dat een aantal punten niet in haar geheugen zijn blijven hangen. Dit maakt echter niet dat verweerder niet van eiseres mag verlangen dat zij concreet kan verklaren over het aantal huiskerkbijeenkomsten dat bij haar thuis is georganiseerd en wanneer deze hebben plaatsgevonden, en of haar echtgenoot en kinderen bij deze bijeenkomsten aanwezig waren. Het bezoeken van de huiskerkbijeenkomsten heeft immers een essentiële rol gespeeld in haar bekering en er zijn ook zeer grote risico’s verbonden aan het organiseren van deze bijeenkomsten.
7.3.
Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder de worsteling van eiseres en haar zoektocht naar en de hulp van god heeft onderkend. De door verweerder gegeven samenvatting van haar asielrelaas schiet tekort. Hierin wordt de droom die eiseres over Jezus heeft gehad en de verslechterde relatie van eiseres met haar echtgenoot niet genoemd. Verweerder heeft voorts niet inhoudelijk gemotiveerd ten aanzien van de tweede bijeenkomst. Ten onrechte wordt de reden voor de inval niet genoemd, namelijk dat het een Sjiitische feestdag was en dat de autoriteiten wilden weten waarom zij hieraan niet meededen. In het bestreden besluit overweegt verweerder expliciet dat het gehele dossier van eiseres in de totstandkoming van het voornemen is betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit er geen blijk van geeft dat belangrijke onderdelen van het asielrelaas door verweerder niet in de besluitvorming zijn betrokken en dat verweerder de rode draad in het asielrelaas van eiseres heeft miskend. Daarom slaagt de beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen niet.
7.4.
Ter staving van de geloofwaardigheid van haar gestelde bekering heeft eiseres een verklaring overgelegd van de Baptistengemeente [plaats] en een rapportage van de Commissie Plaisier van de Protestantse Kerk van 25 september 2017. Over dergelijke verklaringen heeft de Afdeling, onder meer in de uitspraak van 31 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2546) en in de uitspraak van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3514), overwogen dat deze kunnen dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laten dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is eiseres hierin niet geslaagd. Weliswaar heeft eiseres kennis van de Bijbel, maar dit maakt nog niet dat de gestelde bekering geloofwaardig is. Verweerder mag immers doorslaggevend gewicht toekennen aan de verklaringen van de vreemdeling omtrent de motieven voor en het proces van bekering. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4065).
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen naar aanleiding van de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiseres heeft door middel van haar verklaringen de gang van zaken tijdens de inval niet aannemelijk weten te maken. Eiseres heeft verklaard dat de huiskerk was verraden en dat dit verraad de aanleiding vormde voor de inval. Niet valt in te zien dat de autoriteiten, indien ze op de hoogte zouden zijn van hetgeen in de boomgaard plaatsvond, wat verwacht mag worden als er sprake is van verraad, niet alle aanwezigen zouden hebben aangehouden dan wel zouden hebben ondervraagd. Eiseres voert aan dat zij slechts heeft verklaard dat zij door [persoon] was gebeld nadat zij de boomgaard had verlaten en dat [persoon] het over verraad had. Indien echter van verraad sprake was, valt niet in te zien hoe het mogelijk is dat de autoriteiten er niet van op de hoogte waren (gesteld) dat het een christelijke bijeenkomst betrof. Voorts hebben eiseres en haar dochter tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de dag van de inval in de woning. Dat herinneringen persoonlijk en dynamisch zijn, aangezien stress en vermoeidheid een rol spelen, maakt niet dat niet verlangd mag worden dat eiseres en haar dochter over een dermate ingrijpende gebeurtenis gelijk verklaren.
8. Gelet op het feit dat de bekering en problemen naar aanleiding van de bekering ongeloofwaardig zijn, heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres vanwege haar gestelde bekering niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag noch aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ten aanzien van de mishandeling van de vader van eiseres door de familie van haar man overweegt de rechtbank dat deze stelling niet nader is onderbouwd. De door eiseres overgelegde productie drie bij de beroepsgronden is niet leesbaar, zodat de rechtbank deze verklaring niet inhoudelijk kan beoordelen. Bovendien heeft eiseres niet onderbouwd wat de reden van de gestelde mishandeling is, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of dit relevant is.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.