ECLI:NL:RBDHA:2017:16269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel aanvroeg op basis van zijn bekering tot het christendom. De vreemdeling, geboren in 1969, heeft zijn aanvraag ingediend op 27 november 2015, maar deze werd op 5 mei 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de geloofwaardigheid van de bekering en de problemen die de vreemdeling naar eigen zeggen ondervond na zijn bekering. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Iran, en dat zijn bekering niet geloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet als vluchteling kon worden aangemerkt volgens het Vluchtelingenverdrag en dat de staatssecretaris terecht de aanvraag had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de noodzaak voor de vreemdeling om overtuigende verklaringen te geven over zijn bekering en de omstandigheden die daartoe hebben geleid. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de geloofwaardigheid van asielaanvragen worden gesteld, vooral in gevallen van religieuze bekering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hanje).

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2017 (het besteden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was R. Rahimali als tolk ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiser verblijft als vreemdeling in Nederland. Op 27 november 2015 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit een streng gelovig islamitisch gezin. Vanaf zijn dienstplicht zijn er bij hem twijfels gerezen over zijn geloof. Na in 2014 in aanraking te zijn gekomen met een Armeens-christelijke vrachtwagenchauffeur en na bij zijn echtgenote een positieve gedragswijziging te hebben waargenomen, is eiser via zijn echtgenote vanaf maart/april 2015 huiskerkbijeenkomsten gaan bijwonen. Nadat hij op miraculeuze wijze een ongeluk met zijn vrachtwagen heeft overleefd, is hij bekeerd tot het christendom. Tijdens een huiskerkbijeenkomst in een boomgaard op de feestdag Dahe Ashouram is er een inval door een groep mannen geweest. Eiser en zijn gezin zijn snel naar huis gegaan. Als ze net thuis zijn, wordt de vrouw van eiser gebeld. Van zijn vrouw verneemt eiser dat iemand de studieklas heeft verraden. Dit heeft eiser en zijn gezin doen besluiten om hun woning te verlaten. De dag nadat ze zijn vertrokken, is het huis van eiser doorzocht en is de computer van zijn dochter meegenomen. Op de computer stond een filmpje van eiser en zijn vrouw, waarin zij verklaren dat zij zich hebben bekeerd tot het christendom. Dit heeft eiser doen besluiten om zijn land van herkomst te verlaten. Nadat eiser in Nederland is gedoopt, heeft hij een droom gehad, waarin de heilige geest tot hem kwam en in hem neerdaalde.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) bekering tot het christendom;
3) problemen naar aanleiding van de bekering.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De bekering tot het christendom en de problemen naar aanleiding van de bekering worden echter niet geloofwaardig geacht.
Eiser kan voorts niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bekering tot het christendom niet op een zorgvuldige wijze is getoetst, nu de door verweerder gegeven samenvatting van zijn asielrelaas er geen blijk van geeft dat alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling zijn betrokken. Voorts voert eiser aan dat er sprake is van een passieve bekering en niet van een deels actieve bekering zoals door verweerder wordt aangenomen. Ten onrechte wordt de passieve bekering tot het christendom niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft voldoende inzicht gegeven in de ontwikkelingen in zijn gedachtegang, die hem ontvankelijk hebben gemaakt voor zijn passieve bekering. Ook heeft eiser geloofwaardig verklaard over zijn passieve bekering en de openbare geloofsbelijdenis enkele dagen later, over de gedragsverandering die bij hem na zijn bekering is opgetreden en de verdiepingsfase in Iran en Nederland. Eiser benadrukt dat zijn asielrelaas en het asielrelaas van zijn vrouw op hun eigen merites beoordeeld dienen te worden. Door eiser wordt een verklaring van de Baptistengemeente [plaats] en een rapportage van de Commissie Plaisier van de Protestantse Kerk overgelegd ter nadere onderbouwing van de geloofwaardigheid van zijn bekering. Bovendien beschikt eiser over voldoende Bijbelkennis. Tevens heeft eiser voldoende verklaard over de inval in de boomgaard en de inval in de woning. Eiser loopt vanwege zijn bekering en de daaruit voortvloeiende gebeurtenissen bij terugkeer naar Iran een reëel risico op een behandeling in strijd met het Vluchtelingenverdrag of met artikel 3 van het EVRM. Dit geldt temeer nu de vader van zijn vrouw door zijn familie is mishandeld.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 6 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:762), blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. Daarnaast blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) dat verweerder rekening houdt met het verschijnsel van de passieve bekering, dat wil zeggen, een bekering die een vreemdeling overkomt en die hij niet zelf heeft gezocht. Indien een vreemdeling een passieve bekering aan zijn asielaanvraag ten grondslag legt, zal, vanwege de aard van een zodanige bekering, de nadruk in het gehoor liggen op de vraag hoe de ontwikkeling van het geloofsleven na de gestelde bekering vorm heeft gekregen. Aan de antwoorden op de vragen over het proces dat tot de bekering heeft geleid, wordt in dat geval minder betekenis gehecht, omdat aan een passieve bekering eigen is dat zo'n proces meestal niet heeft plaatsgevonden. Bij een actieve bekering met enkele passieve elementen komt zowel belang toe aan de verklaringen van de vreemdeling over het proces dat daartoe heeft geleid als het proces van de geloofsontwikkeling ná de bekering.
7.2.
Gelet op de beroepsgronden zal allereerst beoordeeld worden of verweerder had moeten uitgaan van een passieve bekering. Eiser heeft verklaard dat hij vanwege de wonderbaarlijke redding uit een vrachtwagenongeluk een innerlijk geloof in Jezus kreeg, maar heeft ook verklaard dat hij zich niet gelijk heeft bekeerd maar eerst heeft deelgenomen aan studieklassen en later bewust heeft gekozen. Van belang is dat eiser al 47 jaar in het stramien van de islam zat, waar hij niet gelukkig mee was, en dat hij gaandeweg ook niet gelukkig was met zijn huwelijks- en gezinsleven. Door zijn ontmoeting met een Armeens-christelijke collega en de positieve gedragsverandering die hij bij zijn vrouw waarnam, nadat zij naar Bijbellessen ging, is er bij eiser een verandering in zijn denken begonnen. Deze verandering in denken werd gevoed door de verhalen die hij tijdens de huiskerkbijeenkomsten hoorde. Hierdoor werd hij meer ontvankelijk voor de christelijke boodschap. De rechtbank overweegt dat eiser aangeeft dat er sprake is geweest van een (geleidelijk) proces waardoor hij interesse kreeg in het christendom en besloten heeft om Bijbellessen bij te wonen. Naar het oordeel van de rechtbank is de gestelde bekering van eiser daarom niet geheel passief van aard. Hieraan heeft immers mede een bewuste en weloverwogen keuze ten grondslag gelegen. De rechtbank stelt vast dat verweerder derhalve in het geval van eiser volgens de voormelde gedragslijn heeft gehandeld.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde bekering van eiser tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zo heeft eiser verklaard dat hij begon te twijfelen aan de islam toen hij in de militaire dienst ging en dat het doorslaggevende moment om zich af te keren van de islam kwam toen zijn ouders zijn echtgenote afkeurden. Deze verklaring staat haaks op de verklaring van eiser dat hij in 2015 twijfelde alvorens zich te bekeren tot het christendom, aangezien hij inmiddels 47 jaar was en zo lang in de islam had geloofd. Dit duidt erop dat hij op dit moment nog steeds (tot op zekere hoogte) geloofde in de islam. Dat eiser niet ten tijde van zijn huwelijk al doorslaggevend van de islam zou zijn afgekeerd en dat het doorslaggevende moment het overleven van het vrachtwagenongeluk is dat eiser toeschrijft aan Jezus, volgt de rechtbank gelet op de bovenstaande verklaringen niet.
Voorts overweegt verweerder terecht dat eiser er initieel juist vanuit ging dat de houding van zijn vrouw was gewijzigd als gevolg van haar bezoeken aan psychologen en psychiaters, hetgeen tegenstrijdig is met de verklaring dat hij meende dat zijn vrouw vanwege het christendom haar houding had gewijzigd. Verweerder overweegt ook terecht dat eiser tegenstrijdig is geweest in zijn verklaringen over het moment dat hij zichzelf als bekeerling is gaan zien. Zo verklaart hij dat dit na de Bijbelles van 26 juni 2015 is geweest, terwijl hij ook verklaart dat hij zich bekeerd voelde nadat hij het ongeluk had overleefd. Dat de reden voor het afleggen van verschillende verklaringen gevonden moet worden in het verschil tussen de innerlijke overtuiging en de openbare belijdenis, volgt de rechtbank niet. Bovendien heeft eiser wisselende data genoemd aangaande deze twee momenten.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser vaag is gebleven op een groot aantal punten met betrekking tot de manier waarop hij in contact is gekomen met het christelijk geloof. Zo kan eiser weinig informatie geven over de stappen die zijn vrouw in haar bekeringsproces heeft gezet en over de persoon van [persoon]. Nu zijn echtgenote een zeer belangrijke rol zou hebben gespeeld in zijn eigen bekeringsproces en de activiteiten van zijn echtgenote voor eiser en de kinderen veiligheidsrisico’s met zich mee brachten, heeft verweerder van eiser mogen verlangen dat hij hier meer over had kunnen vertellen. Eiser voert aan dat mannen en vrouwen in de Iraanse cultuur onderling minder spraakzaam zijn, dat hij een drukke baan had waardoor hij vaak weg was en dat hij en zijn vrouw lange tijd een moeilijke relatie hadden. Deze redenen heeft verweerder niet hoeven aanmerken als verschoonbaar. Niet valt in te zien dat, nadat eiser en zijn echtgenote op de hoogte waren van elkaars interesse in het christelijke geloof, zij niet alsnog dergelijke voor de hand liggende en belangrijke informatie met elkaar zouden bespreken.
De verklaringen van eiser dat hij zich niet kan herinneren of hij zomaar mocht deelnemen aan de huiskerksessies en dat iemand kan deelnemen wanneer het een betrouwbaar persoon is, heeft verweerder, gelet op de algemene informatie die bekend is aangaande huiskerken in Iran, niet ten onrechte onwaarschijnlijk geacht. Dat eiser weinig voorbereiding en denkwerk heeft verricht, omdat hij met zijn vrouw meeging naar de bijeenkomsten en dat zij derhalve voor hem instond, volgt de rechtbank niet. Bovendien heeft verweerder eiser niet ten onrechte zwaar aangerekend dat hij zich niet kan herinneren wanneer de huiskerkbijeenkomsten bij hem thuis waren die hij heeft bijgewoond en dat hij ook niet weet hoe vaak er huiskerkbijeenkomsten bij hem thuis zijn georganiseerd waarbij hij niet aanwezig was. Eiser voert aan dat hij zo blij was met de positieve gedragswijziging bij zijn vrouw dat zijn aanvankelijke bedenkingen ten aanzien van de veiligheid wegvielen. Op het moment dat hij zelf bekeerd was, kwam er een bepaalde vrede in zijn leven. De communicatie tussen hem en zijn vrouw verbeterde en het vertrouwen nam toe, waardoor hij organisatorische aangelegenheden met een gerust hart aan zijn vrouw overliet. Dit alles neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat van eiser verwacht mag worden dat hij, gelet op de impact die de bekering op zijn leven had en de aanzienlijke risico’s die het bezoeken van een huiskerk met zich mee bracht, van hem in redelijkheid verwacht mag worden dat hij hierover meer concreet en uitvoeriger kan vertellen. Hoewel eiser enkele voorzorgsmaatregelen noemt die getroffen werden, zoals het niet zingen van liederen, het niet bezitten van de Bijbel op de voorganger na en het samenkomen op verschillende locaties, heeft hij hiermee niet concreet uitgelegd welke maatregelen zouden zijn getroffen toen de huiskerk bij hem thuis werd georganiseerd.
7.4.
Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder de gedragsverandering die eiser bij zijn vrouw heeft waargenomen en de gedragsverandering die bij hem zelf na zijn bekering is opgetreden niet in de beoordeling heeft betrokken. In het bestreden besluit overweegt verweerder expliciet dat het gehele dossier van eiser in de totstandkoming van het voornemen is betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit er geen blijk van geeft dat belangrijke onderdelen van het asielrelaas door verweerder niet in de besluitvorming zijn betrokken en dat verweerder de rode draad in het asielrelaas van eiser heeft miskend. Daarom slaagt de beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen niet.
7.5.
Ter staving van de geloofwaardigheid van zijn gestelde bekering heeft eiser een verklaring overgelegd van de Baptistengemeente [plaats] en een rapportage van de Commissie Plaisier van de Protestantse Kerk van 25 september 2017. Over dergelijke verklaringen heeft de Afdeling, onder meer in de uitspraak van 31 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2546) en in de uitspraak van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3514), overwogen dat deze kunnen dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laten dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is eiser hierin niet geslaagd. Weliswaar heeft eiser kennis van de Bijbel, maar dit maakt nog niet dat de gestelde bekering geloofwaardig is. Verweerder mag immers doorslaggevend gewicht toekennen aan de verklaringen van de vreemdeling omtrent de motieven voor en het proces van bekering. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4065).
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen naar aanleiding van de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft middels zijn verklaringen de gang van zaken tijdens de inval niet aannemelijk weten te maken. Eiser heeft verklaard dat de huiskerk was verraden en dat dit verraad de aanleiding vormde voor de inval. Niet valt in te zien dat de autoriteiten, indien ze op de hoogte zouden zijn van hetgeen in de boomgaard plaatsvond, wat verwacht mag worden als er sprake is van verraad, niet alle aanwezigen zouden hebben aangehouden dan wel zouden hebben ondervraagd. Eiser voert aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat de autoriteiten er ten tijde van de inval van op de hoogte waren dat zij binnenvielen bij een christelijke bijeenkomst. Indien echter van verraad sprake was, valt niet in te zien hoe het mogelijk is dat de autoriteiten er niet van op de hoogte waren (gesteld) dat het een christelijke bijeenkomst betrof. Voorts hebben eiser en zijn dochter tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de dag van de inval in de woning. Dat herinneringen persoonlijk en dynamisch zijn, aangezien stress en vermoeidheid een rol spelen, maakt niet dat niet verlangd mag worden dat eiser en zijn dochter over een dermate ingrijpende gebeurtenis gelijk verklaren.
8. Gelet op het feit dat de bekering en problemen naar aanleiding van de bekering ongeloofwaardig zijn, heeft verweerder terecht overwogen dat eiser vanwege zijn gestelde bekering niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ten aanzien van de mishandeling van de schoonvader van eiser door zijn familie overweegt de rechtbank dat deze stelling niet nader is onderbouwd. De door eiser overgelegde productie drie bij de beroepsgronden is niet leesbaar, zodat de rechtbank deze verklaring niet inhoudelijk kan beoordelen. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd wat de reden van de gestelde mishandeling is, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of dit relevant is.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.