In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder) over een opgelegde bestuurlijke boete van € 16.000,- op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was opgelegd omdat de vreemdeling, die in de onderneming van eiseres arbeid had verricht, niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning. Eiseres betwistte de boete en voerde aan dat zij niet als werkgever van de vreemdeling kon worden aangemerkt, omdat de vreemdeling als zelfstandige zou hebben gewerkt. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling in feite onder gezag van eiseres werkte, ondanks dat hij een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige had en in het bezit was van een VAR-verklaring. De rechtbank concludeerde dat eiseres terecht als werkgever was aangemerkt en dat de boete terecht was opgelegd, maar matigde de boete met 50% wegens verminderde mate van verwijtbaarheid, omdat eiseres had gesteld het vijfstappenplan voor het controleren van de documenten van zzp’rs te hebben gevolgd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de boete op € 8.000,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.