ECLI:NL:RBDHA:2017:6308
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schorsing van een terugkeerbesluit en inreisverbod wegens onjuist toegepast openbare ordecriterium
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Marokkaanse man geboren op 6 mei 1990, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd werd ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormde, aangezien hij meermalen was veroordeeld voor misdrijven, waaronder een geweldsmisdrijf in februari 2017. De staatssecretaris had verzoeker een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar en bepaald dat hij de Europese Unie binnen 28 dagen moest verlaten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vereisten van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat niet was beoordeeld of het persoonlijke gedrag van verzoeker een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken en benadrukte dat een overtreding van strafbepalingen als een daad in strijd met de openbare orde moet worden aangemerkt. Aangezien de staatssecretaris deze beoordeling niet had gemaakt, kon het bestreden besluit niet in stand blijven.
De voorzieningenrechter schorste het terugkeerbesluit en het inreisverbod en verleende verzoeker rechtmatig verblijf in Nederland tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de openbare orde in vreemdelingenzaken en de noodzaak om het unierechtelijke openbare ordecriterium toe te passen.