ECLI:NL:RBDHA:2017:7671
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag vergoeding rechtsbijstand voor voornaamswijziging
Op 12 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor een vergoeding op basis van een eerder verleende toevoeging, en de Raad voor Rechtsbijstand als verweerder. De aanvraag was afgewezen omdat de Raad van mening was dat er geen aantoonbare hinder was voor de cliënt in het maatschappelijk functioneren. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat volgens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) rechtsbijstand niet wordt verleend als de kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak. De rechtbank oordeelde dat er aantoonbare hinder in het maatschappelijk functioneren moet zijn om in aanmerking te komen voor een toevoeging. Eiseres had aangevoerd dat de rechtbank Noord-Nederland eerder een verzoek om naamswijziging had toegewezen, maar de rechtbank Den Haag oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag om rechtsbijstand.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat haar cliënt door de voornaam ernstig in het maatschappelijk functioneren werd beperkt. De rechtbank wees erop dat de vergelijkbare zaken die eiseres aanhaalde niet voldoende waren geduid en dat verweerder ter zitting had gemotiveerd waarom deze zaken niet gelijk waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.