ECLI:NL:RBDHA:2017:9524
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Sluiting van horeca-inrichting wegens aantreffen van drugs bij bezoekers
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de Burgemeester van Den Haag. De zaak betreft de tijdelijke sluiting van een horeca-inrichting voor een periode van drie maanden, die op 1 juni 2016 was opgelegd na het aantreffen van drugs bij bezoekers. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten tot sluiting, omdat er bij twee verschillende bezoekers van de inrichting handelshoeveelheden drugs waren aangetroffen. De horeca-exploitant, eiser in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en stelde dat het beleid van de burgemeester te diffuus was en dat er geen sprake was van een verwijtbare gedraging van hem. Hij betoogde dat de sluiting onterecht was, omdat er geen bewijs was van verkoop of verstrekking van drugs in de inrichting.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de burgemeester discretionaire bevoegdheid heeft om een sluiting te bevelen op basis van de Opiumwet en dat de ernst van de incidenten en de weging daarvan ten opzichte van de op te leggen maatregel binnen deze bevoegdheid valt. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheden drugs voldoende waren om aan te nemen dat deze bestemd waren voor verkoop, en dat de sluiting van de inrichting gerechtvaardigd was om de openbare orde te handhaven. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke verwijtbaarheid van de ondernemer geen rol speelt bij de beoordeling van de situatie die tot sluiting leidt.
De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de horeca-inrichting noodzakelijk was om herhaling van verstoring van de openbare orde te voorkomen en dat de belangen van de handhaving van de wettelijke voorschriften zwaarder wogen dan de financiële gevolgen voor de exploitant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.