ECLI:NL:RBDHA:2018:11202
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel wegens onvoldoende zwaarwegende gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Cubaanse homoseksueel die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de asielrelaas van eiser niet als zwaarwegend genoeg werd beschouwd. Eiser, geboren in 1985, had aangevoerd dat hij in Cuba problemen had ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit, waaronder meerdere aanhoudingen en een gevangenisstraf. Tijdens de zitting op 11 januari 2018 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de homoseksuele geaardheid van eiser en de problemen die hij had ondervonden geloofwaardig waren, maar dat dit niet voldoende was om hem als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag te kwalificeren. De rechtbank stelde vast dat de situatie voor LHBT-ers in Cuba de laatste jaren was verbeterd en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat hoewel de problemen van eiser geloofwaardig zijn, de juridische criteria voor het verkrijgen van asiel niet zijn vervuld. De rechtbank wees ook op het feit dat discriminatie in Cuba niet automatisch leidt tot een vluchtelingenstatus, en dat eiser in staat was om in zijn levensonderhoud te voorzien en zijn geaardheid te uiten. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.