ECLI:NL:RBDHA:2018:13597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na beëindiging proefplaatsing

Op 14 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. De eiser, die een bijstandsuitkering ontving, had zijn uitkering met 100% verlaagd gekregen omdat hij zijn proefplaatsing bij een kweker vroegtijdig had beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 31 oktober 2017 een besluit ontving waarin zijn uitkering werd verlaagd voor de periode van 1 november 2017 tot 1 december 2017. Dit besluit werd gehandhaafd in een bestreden besluit van 3 mei 2018, waartegen de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 10 oktober 2018 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser verplichtingen had op grond van de Participatiewet, waaronder de verplichting om gebruik te maken van aangeboden re-integratievoorzieningen. De rechtbank concludeerde dat de eiser verwijtbaar had gehandeld door zijn proefplaatsing te beëindigen zonder geldige reden, en dat hij niet had aangetoond dat zijn psychische klachten of taalbarrières hem belemmerden in zijn communicatie met de werkgever of de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de verweerder op goede gronden de bijstandsuitkering had verlaagd en dat er geen aanleiding was om van de maatregel af te zien.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/3440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Kruijk).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 november 2017 tot 1 december 2017 verlaagd met 100%.
Bij besluit van 3 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn echtgenote [X] en tolk L. Makaddan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering en op hem rusten de arbeids- en re-integratieverplichtingen, als bedoeld in artikel 9 van de Pw. In dat kader heeft eiser met de gemeente [plaats] en [kweker] (de kweker) een overeenkomst voor een proefplaatsing afgesloten. Eiser is op de eerste werkdag vroegtijdig vertrokken en niet meer verschenen.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Pw per 1 november 2017 gedurende 1 maand met 100% verlaagd, omdat eiser zelf zijn proefplaatsing bij de kweker heeft beëindigd. Aan de proefplaatsing was een aanstelling voor de duur van minimaal 6 maanden verbonden. Door zijn handelen heeft eiser algemeen geaccepteerde arbeid niet verkregen en blijft hij verwijtbaar een beroep op de bijstand doen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser op 24 oktober 2017 weg is gebleven van zijn werk zonder opgaaf van redenen. Eiser heeft op 23 oktober 2017 noch op 24 oktober 2017, medische klachten naar voren gebracht waaruit blijkt dat hij niet kon werken. Evenmin heeft hij zich ziekgemeld bij zijn werkgever. Volgens verweerder komt dit neer op werkweigering.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte verzuimd heeft de mate van verwijtbaarheid van de bestreden gedraging mee te laten wegen bij de beoordeling. Eiser verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3670). Het was verweerder genoegzaam bekend dat eiser, gelet op zijn achtergrond (afkomstig uit Syrië) psychische problemen ervaart, zodat zijn handelwijze minder verwijtbaar is. Eiser wijst in dat kader op de psychiatrische diagnose van 14 september 2017. Voorts ervaart eiser een taalbarrière en heeft hij concentratie-problemen, zoals blijkt uit de informatie van de huisarts. Verweerder had een medisch deskundige moeten inschakelen om deze informatie op waarde te schatten. Deze nalatigheid maakt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw is - voor zover hier van belang - de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw verlaagt het college in ieder geval de bijstand ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, het college de bijstand met 100% verlaagt voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
Op grond van het zevende lid van artikel 18 van de Pw verlaagt het college de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden, indien de belanghebbende voor de derde keer binnen twaalf maanden een maatregel krijgt opgelegd wegens het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in het vierde lid.
In het negende lid van artikel 18 is bepaald dat het college afziet van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5.1.
Ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw, stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Pw. Ter uitvoering van dit artikel heeft de gemeenteraad de Verordening vastgesteld.
5.2.
In artikel 9 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Waddinxveen 2015 (hierna: de Afstemmingsverordening) is bepaald dat als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bedraagt.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het in deze procedure gaat om een voor eiser belastend besluit. Dat betekent dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor een maatregelwaardige gedraging. Meer concreet betekent dat dat het college aannemelijk moet maken dat eiser zich schuldig maakt een maatregelwaardige gedraging. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het niet aan de betrokkene, maar aan het bijstandverlenend orgaan om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat het bijstandverlenend orgaan maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging.
7.1.
Ten tijde van het bestreden besluit waren op eiser de verplichtingen tot arbeidsinschakeling van toepassing, onder meer de re-integratie-verplichting, hetgeen ook rechtstreeks volgt uit de Pw. De verplichtingen, genoemd in artikel 9 van de Pw, zijn op elke uitkeringsgerechtigde van toepassing, tenzij daarvan ontheffing is verleend. Dit laatste is hier niet het geval. Eiser heeft wel een verzoek om vrijstelling op grond van psychische en lichamelijke belemmeringen ingediend bij verweerder, maar dit verzoek is bij besluit van 18 juni 2108 geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De behandeling van dit bezwaarschrift is opgeschort totdat het medisch advies van A-REA is uitgebracht. Verweerder heeft ter zitting hierover verklaard dat dit een andere procedure is en de resultaten van het medisch onderzoek van A-REA niet behoeft te betekenen dat de opgelegde maatregel hier in geding komt te vervallen gelet op het geheel van de verweten gedragingen van eiser. Daarom vormen de na ter zitting toegezonden stukken, te weten het medisch advies van A-REA van 19 september 2018, ook geen aanleiding tot heropening van het onderzoek.
7.2.
Vaststaat dat eiser op zijn eerste werkdag bij de kweker op 23 oktober 2017 vroegtijdig is vertrokken en dat hij daarna niet meer op het werk is verschenen. Op 24 oktober 2017 heeft hij blijkens de informatie uit het dossier bij het gesprek met zijn consulent, [Y], verklaart dat hij niet van plan was om van 7 uur ’s ochtends tot laat in de middag voor niets te werken in de kwekerij. Verder heeft hij verklaard weer in de bouw te willen werken. Nu eiser bij een eerdere gelegenheid heeft gemeld vanwege zijn neusproblemen niet tegen stof te kunnen en reeds na enige uren van die werkplek is vertrokken, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank door zijn gedrag en uitspraken op 23 en 24 oktober 2017 een weigerachtige werkhouding getoond, die het verkrijgen van algemeen geaccepteerd arbeid heeft belemmerd. De gedragingen van eiser vormen een overtreding van de verplichtingen als bedoeld in respectievelijk artikel 9, eerste lid, van de Pw en artikel 18, vierde lid, onder g, van de Pw. Deze gedragingen zijn gesanctioneerd in de Afstemmingsverordening. Verweerder was dan ook gehouden de bijstand van eiser in de periode in geding te verlagen.
7.3.
Dit is slechts anders als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:343) rust de bewijslast van feiten en omstandigheden voor het oordeel dat betrokkene geen enkel verwijt treft, op eiser. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Pw. Eiser is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De medische klachten van eiser zijn in dit kader onvoldoende. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij de werkgever dan wel bij verweerder duidelijk melding heeft gemaakt van zijn allergische en psychische klachten. De rechtbank wijst hierbij op het door mevrouw Van [Y] met eiser gevoerde gesprek op 24 oktober 2017, waarvan rapport is opgemaakt. Evenmin heeft eiser aangetoond dat de meerdere jeukende, fijne blaasjes op de onderarm waar de huisarts twee dagen later melding van maakt, verband houden met het werken met gerbera’s. De stelling van eiser dat zijn psychische klachten hem in de weg zaten en een verklaring geven voor zijn gedragingen, zodat hem daarom geen verwijt kan worden gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd waarin wordt vermeld dat zijn psychische problemen hem belemmeren te werken dan wel daarover helder te communiceren.
Dat taalproblemen er mogelijk voor gezorgd hebben dat eiser, naar hij stelt, zijn verhaal over zijn medische situatie onvoldoende duidelijk te maken, is evenmin redengevend voor een oordeel dat verwijtbaarheid zou ontbreken. Het ligt op de weg van eiser om hulp te zoeken bij het overbrengen van zijn verhaal. Bij het gesprek van 24 oktober 2017 met mevrouw [Y] was ook de echtgenote van eiser aanwezig, die hem had kunnen bijstaan om zijn verhaal naar voren te brengen, zoals zij ook ter zitting heeft gedaan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser bij wijze van maatregel in de periode hier in geding verlaagd op grond van artikel 18 van de Pw.
9. Van dringende reden om af te zien van een maatregel of omstandigheden die nopen tot verdere afstemming is onvoldoende gebleken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.