ECLI:NL:RBDHA:2018:13615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar identiteit niet voldoende heeft aangetoond, ondanks dat zij een UNHCR-pas en een religieuze huwelijksakte had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde documenten niet als substantieel bewijs konden worden aangemerkt, omdat deze voornamelijk waren gebaseerd op haar eigen verklaringen, die tegenstrijdig waren met die van haar referent en moeder. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde, aangezien er geen pogingen waren ondernomen om officiële documenten te verkrijgen. De rechtbank heeft de nieuwe gedragslijn van de Staatssecretaris voor de beoordeling van nareisaanvragen gevolgd en geconcludeerd dat de aanvraag van eiseres terecht was afgewezen. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel, afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Eveneens zijn verschenen de heer [referent], referent en T. Tzegai als tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Eritrese nationaliteit te hebben. Aan referent is op 27 oktober 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Namens eiseres heeft referent op 26 november 2014 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (een mvv) in het kader van nareis asiel ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet met documenten heeft onderbouwd. Ook is geen sprake van bewijsnood met betrekking tot de identiteit. Eiseres is er voorts niet in geslaagd haar identiteit en leeftijd door verklaringen aannemelijk te maken, gelet op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres, haar moeder en referent over de leeftijd van eiseres. Voorts heeft eiseres haar huwelijk niet met officiële documenten onderbouwd. Eiseres is ruimschoots in de gelegenheid gesteld aanvullende documenten die zij nog in haar bezit zou hebben, te overleggen. Dit heeft zij niet gedaan.
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen en meent dat de aanvraag behoort te worden ingewilligd. Ter onderbouwing heeft eiseres een UNHCR pasje en een religieuze huwelijksakte overgelegd. Eiseres verkeert ten aanzien van overige documenten in bewijsnood. Eiseres en referent kunnen zich namelijk niet tot de Eritrese autoriteiten wenden, nu zij beiden juist voor het regime van Eritrea zijn gevlucht. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2013 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en de richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn en stelt dat een verzoek om gezinshereniging niet louter mag worden afgewezen op het ontbreken van ‘officiële’ bewijsstukken. Eiseres meent voorts dat het huwelijk genoegzaam blijkt uit de overgelegde religieuze akte en het feit dat uit hun huwelijk beide kinderen zijn geboren. Het niet verlenen van een mvv is een schending van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(a.) de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.
(…)
4.2
Verweerder hanteert nieuw beleid voor de beoordeling van nareisaanvragen. Uit de uitspraken van 16 mei 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), blijkt dat verweerder bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen dit nieuwe beleid reeds als vaste gedragslijn hanteert. [1]
4.3
Dit beleid houdt in dat verweerder voor het aantonen van de identiteit van een vreemdeling en de gestelde familierelatie met een referent primair officiële documenten eist. Voor het aantonen van de identiteit eist hij specifiek daarvoor bestemde documenten zoals een paspoort of een identiteitskaart. Als bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie aanvaardt hij in beginsel geboorteakten en huwelijksakten, mits die zijn opgenomen in het register van de burgerlijke stand van het desbetreffende land. Als een vreemdeling geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit of de gestelde familierelatie met een referent aan te tonen, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling of die vreemdeling de door hem gestelde identiteit of familierelatie aannemelijk heeft gemaakt. Dit doet verweerder ongeacht of sprake is van bewijsnood aan de zijde van de vreemdeling. Overgelegde onofficiële documenten kunnen voor verweerder aanleiding vormen om aanvullend onderzoek te bieden. Verweerder eist voor het aanbieden van aanvullend onderzoek in deze situatie in de eerste plaats dat die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie. In de tweede plaats eist verweerder dat hij de identiteit van die vreemdeling kan vaststellen of aannemelijk achten. Een vreemdeling die geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd, moet daarom aannemelijk maken dat hij dergelijke identiteitsdocumenten niet kan overleggen of substantieel bewijs in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overleggen. Het vaststellen of aannemelijk achten van de identiteit is volgens verweerder immers een basisvereiste voor verlening van een mvv, omdat hij onder meer moet beoordelen of de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en of artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. In geval van een contra-indicatie ziet verweerder evenwel af van het aanbieden van aanvullend onderzoek.
4.4
De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 mei 2018 de nieuwe vaste gedragslijn in overeenstemming met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geacht. De rechtbank zal het bestreden besluit volgens de nieuwe gedragslijn beoordelen.
4.5
Eiseres heeft geen officiële identificerende documenten overgelegd waaruit haar identiteit blijkt. Verweerder heeft vervolgens conform de nieuwe gedragslijn de door eiseres overgelegde onofficiële documenten bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde indicatieve bewijsstukken niet voldoende overtuigend zijn om haar identiteit vast te stellen. De overgelegde pas van de UNHCR kan niet worden aangemerkt als substantieel bewijs nu deze enkel op basis van de door eiseres afgelegde verklaringen is afgegeven. Dit klemt des te meer nu eiseres zelf heeft verklaard een onjuiste leeftijd te hebben vermeld bij het verkrijgen van de pas. Ten aanzien van de identiteit van eiseres heeft verweerder voorts mogen betrekken dat er een identificerend interview met referent, eiseres, en de moeder van eiseres heeft plaatsgevonden en zij vervolgens wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de leeftijd en het al dan niet bestaan van (identiteits)documenten van eiseres.
4.6
Verweerder heeft zich terecht op standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres in bewijsnood verkeert. Door referent en de moeder van eiseres is tegenstrijdig verklaard over het bestaan van een geboortecertificaat die de identiteit van eiseres kan aantonen en verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de uitleg voor de geconstateerde tegenstrijdigheden onvoldoende is. Ook over de status van de huwelijksakte is wisselend verklaard. Hoewel verweerder van eiseres noch van referent verwacht dat zij zich tot de Eritrese autoriteiten wenden, is niet gebleken van enige poging om documenten op een andere wijze te verkrijgen, eventueel via tussenkomst van derden. Dat is geprobeerd alsnog documenten te verkrijgen zoals ter zitting is gesteld, is niet onderbouwd.
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder aanvullend onderzoek naar de identiteit van eiseres heeft verricht door eiseres, haar moeder, en referent te horen. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen over onder andere de leeftijd van eiseres, is eiseres er niet in geslaagd haar identiteit met deze verklaringen aannemelijk te maken.
4.7
Nu verweerder op goede gronden heeft overwogen dat eiseres haar gestelde identiteit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, komt de rechtbank aan hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd ten aanzien van de feitelijke gezinsband met referent niet meer toe.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten