ECLI:NL:RBDHA:2018:13616
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel voor Eritrese moeder en kind
Op 14 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Eritrese moeder en haar minderjarige zoon, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel hadden ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de identiteit van de aanvragers niet aannemelijk kon worden gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde doopakte, die door de moeder was ingediend als bewijs van identiteit, niet voldeed aan de eisen voor substantieel bewijs. De rechtbank stelde vast dat de doopakte een kopie was, geen pasfoto bevatte en dat de geboortedatum niet overeenkwam met de verklaringen van de referent. Hierdoor was de Staatssecretaris niet verplicht om aanvullend onderzoek te verrichten naar de identiteit van de moeder en het kind.
De rechtbank overwoog verder dat de nieuwe gedragslijn van de Staatssecretaris, die eist dat voor het aantonen van identiteit officiële documenten worden overgelegd, in overeenstemming is met de wetgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat de belangen van het kind, zoals gewaarborgd door de Gezinsherenigingsrichtlijn, niet onvoldoende waren betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroon, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.