ECLI:NL:RBDHA:2018:13739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
NL18.18734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Afwijzing op basis van verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit bezittende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten eerder een visum aan de eiser hebben verleend en dat zij op 16 augustus 2018 hebben ingestemd met een verzoek om overname van de eiser. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de afhankelijkheid van zijn gezin en de bescherming van zijn gezinsleven, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen feitelijke gezinsband was aangetoond en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn kinderen afhankelijk waren van hem. Bovendien werd gesteld dat de Dublinverordening niet de mogelijkheid biedt voor gezinshereniging en dat de eiser een reguliere aanvraag moest indienen voor bescherming van zijn gezinsleven. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18734
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.18735, plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Wasane.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit. Op 3 juli 2018 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in EU-Vis blijkt dat aan eiser een visum is verleend door de Italiaanse autoriteiten, geldig van 20 februari 2018 tot 4 juni 2018. De Italiaanse autoriteiten is op 26 juli 2018 verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. [1] Op 16 augustus 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten hiermee ingestemd. Het beroep van eiser op artikel 9 van de Dublinverordening kan volgens verweerder niet slagen, omdat de echtgenote van eiser geen internationale bescherming geniet in Nederland. Ten aanzien van het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening stelt verweerder dat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn gezin. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, op grond waarvan Nederland de aanvraag aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Tot slot ziet verweerder geen aanleiding om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM [2] .
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ter zitting heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een feitelijke gezinsband met zijn gestelde echtgenote en kinderen. De rechtbank stelt echter vast dat dit standpunt in de besluitvormingsfase niet is ingenomen, zodat eiser ervan uit mocht gaan dat de feitelijke gezinsband niet in geschil is. Zelfs de zinsnede: ‘Voor zover dat van een gezinsband moet worden uitgegaan…’ is niet opgenomen in het bestreden besluit. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, kan dit ook niet worden ingelezen in het voornemen.
Artikel 9 van de Dublinverordening
5. In artikel 9 van de Dublinverordening is bepaald dat wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet, is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, deze lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
6. Nu aan de echtgenote van eiser een vergunning is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw (oud), thans artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, heeft verweerder terecht gesteld dat artikel 9 van de Dublinverordening in het geval van eiser niet van toepassing is. Het betoog van eiser dat zijn echtgenote destijds een zelfstandige asielvergunning had kunnen verkrijgen en hierover niet goed is geïnformeerd, maakt niet dat haar beroep op artikel 9 van de Dublinverordening slaagt. Vast staat immers dat zijn echtgenote geen internationale bescherming geniet.
Artikel 16 van de Dublinverordening
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen, wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de lidstaten er normaliter voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
8. In preambule 16 van de Dublinverordening is opgenomen dat het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn kind, broer of zus of ouder, vanwege zwangerschap of moederschap, de gezondheidssituatie of de hoge leeftijd van de verzoeker, een bindend verantwoordelijkheidscriterium dient te worden om ervoor te zorgen dat het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd.
9. Eiser stelt dat zijn kinderen in Nederland wel degelijk afhankelijk zijn van hem, gelet op hun jonge leeftijd (één kind is geboren in 2013 en de jongste op [geboortedatum 2] 2018). Volgens eiser spreekt het voor zich dat een vier maanden oude baby afhankelijk is van zijn vader en is het niet nodig om dit met documenten te onderbouwen. Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats [3] en verwezen naar punt 16 van de preambule van de Dublinverordening.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Dat de kinderen van eiser een jeugdige leeftijd hebben, maakt niet dat zij reeds daarom afhankelijk zijn van hem. Niet gebleken is dat zijn echtgenote niet alleen voor de kinderen kan zorgen. De gestelde afhankelijkheidsrelatie is verder niet met enig medisch document onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op voornoemde uitspraak evenmin, nu het geen vergelijkbare zaak betreft. In die zaak ging het immers om een moeder die nog borstvoeding gaf aan haar baby. Uit punt 16 van de preambule van de Dublinverordening valt, anders dan eiser stelt, wel degelijk op te maken dat die afhankelijkheidsrelatie ziet op de zwangerschap of het moederschap en niet op het vaderschap.
Artikel 17 van de Dublinverordening
11. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de enkele aanwezigheid van de vrouw en kinderen van eiser in Nederland nog niet maakt dat er sprake is van een bijzondere, individuele omstandigheid, op grond waarvan verweerder de behandeling van de asielaanvraag aan zich had moeten trekken.
Artikel 8 van het EVRM
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op bescherming van zijn gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM in onderhavige procedure niet slaagt. Verweerder heeft zich in dit kader terecht op het standpunt gesteld dat de Dublinverordening er niet toe strekt gezinshereniging mogelijk te maken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is er in de Dublinprocedure geen plaats voor een beoordeling van artikel 8 van het EVRM. [4] Eiser dient hiertoe een reguliere aanvraag in te dienen.

Italiaans decreet nr. 113/2018

14. Tot slot heeft eiser ter zitting aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op 5 oktober 2018 is in Italië het decreet nr. 113/2018 in werking getreden. Dit houdt in dat de opvang in de SPRAR-locaties beperkt zal worden tot personen die internationale bescherming genieten en niet-begeleide minderjarigen. Ook zal de humanitaire status worden afgeschaft. Asielzoekers en personen met een humanitaire beschermingsstatus zullen daardoor van opvang in een SPRAR-locatie worden uitgesloten en alleen toegang hebben tot de grootschalige eerstelijns en tijdelijke opvangcentra (CAS). Eiser verwijst in dit geval naar de uitspraak van 18 oktober 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [5]
15. De rechtbank oordeelt dat het decreet nog niet definitief is omgezet in een wet. Het staat niet vast dat dit decreet met deze inhoud daadwerkelijk zal worden omgezet in een wet. De mogelijke wijzigingen van de Italiaanse vreemdelingenwetgeving brengen niet met zich mee dat Italië niet langer is gehouden aan de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Italië heeft middels het claimakkoord garanties gegeven om de asielaanvraag, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling te nemen. Tevens is, zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld, niet gebleken dat eiser dient te worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon. Daarom hoeft ten aanzien van hem geen nader onderzoek te worden verricht naar de gevolgen van dit decreet. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
16. Geconcludeerd wordt dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.zie de uitspraken van 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563 en 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74