ECLI:NL:RBDHA:2018:13898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.18994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 13 juli 2018 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2018 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser betoogde dat de detentie- en leefomstandigheden in Italië in strijd zijn met de mensenrechten, en dat de asielprocedure in Italië door recente wetswijzigingen niet meer voldoet aan de internationale verplichtingen. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Italië zich aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat de situatie in Italië zodanig is dat overdracht aan Italië een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18994

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 13 juli 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 9 januari 2017 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 25 juli 2018 op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening) verzocht om eiser terug te nemen. Op 8 augustus 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
2. Eiser betoogt dat verweerder de detentieomstandigheden, leefomstandigheden en de kwaliteit van de asielprocedure in Italië in strijd zijn met de artikelen 3 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Voorts betoogt eiser dat de asielprocedure in Italië als gevolg van wetswijzigingen door de huidige regering dusdanige mankementen kent, dat verweerder niet langer een beroep kan doen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daarbij onder meer naar een decreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Verweerder mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel ervan uitgaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
3.2
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft, onder meer in haar uitspraken van 27 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2791) en 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278), onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De Afdeling heeft deze lijn recentelijk voortgezet in haar uitspraken van 6 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2614) en 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246).
Daarnaast hebben de Italiaanse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag overeenkomstig de verdragsverplichtingen in behandeling te zullen nemen.
3.3
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De door eiser aangehaalde rapporten zijn reeds betrokken in de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2018 en hebben geen aanleiding gegeven niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan.
3.4
Verweerder heeft verder ter zitting aangegeven dat, voor zover eiser zich beroept op het nieuwe wetsdecreet, nog niet duidelijk is wat de werking van dit decreet in het door Italië te hanteren beleid zal zijn. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat het wetsdecreet voornamelijk ziet op SPRAR‑locaties. Dit zijn opvanglocaties voor kwetsbare personen. Niet is gebleken dat eiser als zodanig dient te worden aangemerkt. Bovendien brengt het wetsdecreet en eventuele daarop volgende wijzigingen in de Italiaanse vreemdelingenwetgeving niet mee dat Italië niet langer is gehouden aan de verplichtingen uit het Europese Handvest, de Dublinverordening en de richtlijnen. Verweerder mag ervan uitgaan dat Italië zich dan ook zal houden aan deze Europese verplichtingen. Voorts heeft eiser niet gemotiveerd wat voor hem de gevolgen van het wetsdecreet zouden zijn. Het wetsdecreet maakt derhalve niet dat verweerder ten aanzien van Italië thans niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan.
3.5
Voor zover eiser betoogt dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en/of de Procedurerichtlijn is het, volgens vaste jurisprudentie van het EHRM in beginsel aan eiser om hierover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties (zie het arrest van 2 december 2008, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, JV 2009/41). Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
3.6
Tot slot overweegt de rechtbank het volgende voor zover eiser stelt dat hij een herhaalde asielaanvraag in Italië zou moeten indienen. Verweerder heeft dit betwist nu de Dublin claim van eiser op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening door Italië is geaccepteerd. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet is gesteld of gebleken dat in het geval sprake is van een herhaalde asielaanvraag bovenstaande uitgangspunten niet van toepassing zouden zijn.
3.7
Gelet op voorgaande heeft verweerder ten aanzien van Italië mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er was voorts geen aanleiding voor verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.