In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 13 juli 2018 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 30 oktober 2018 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser betoogde dat de detentie- en leefomstandigheden in Italië in strijd zijn met de mensenrechten, en dat de asielprocedure in Italië door recente wetswijzigingen niet meer voldoet aan de internationale verplichtingen. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Italië zich aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat de situatie in Italië zodanig is dat overdracht aan Italië een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.