ECLI:NL:RBDHA:2018:13913
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van de maatregel van bewaring na afwijzing van een asielaanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Georgische nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was opgelegd op 4 september 2018 op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser had op 15 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser stelde dat hij na deze afwijzing geen rechtmatig verblijf meer had en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geworden. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of het verblijf van eiser gedurende de periode dat hij beroep kon instellen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, kon worden aangemerkt als 'rechtmatig verblijf' in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. De rechtbank oordeelde dat dit inderdaad het geval was, en volgde daarbij het standpunt van verweerder, zoals weergegeven in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geworden vanaf de afwijzing van de asielaanvraag op 15 oktober 2018. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring, die is vastgesteld op € 2.320,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend.